laatste update 7 november 2013: deze pagina wordt niet meer bijgewerkt;
zie de Nederlandse Poëzie Encyclopedie voor meer over Joost Zwagerman:
http://www.nederlandsepoezie.org/dichters/z/zwagerman.html
Hij debuteerde in 1986 met de roman De houdgreep,
waarna tal van romans, verhalen- en essaybundels volgden.
In 1987 verscheen zijn eerste dichtbundel Langs
de doofpot (Arbeiderspers), gevolgd door De
ziekte van jij (Arbeiderspers, 1988) en Bekentenissen
van de pseudomaan (Arbeiderspers, Amsterdam, 2001).
Van zijn boeken zijn inmiddels meer dan 800.000 exemplaren
verkocht. DE MAXIMALEN Op de niet meer in werking zijnde site
www.biblioonfoon.nl werd in het begin van de eenentwintigste
eeuw helder uitgelegd wie de "Maximalen" waren.
Aangevuld met archiefmateriaal uit de bibliotheek van
Epibreren vormt
dat verhaal een feitelijke versie van de zo vaak aangehaalde
Maximalen-mythe: MAINPORT KAASSTAD In 2004 registreerde luchthaven Alkmaar 12.614 vliegbewegingen. Dat is een toename van 1447 ten opzichte van 2003. Telraamkinderen uit Rooie Dorp houden een fancy fair in het clubhuis van de Vereniging Vliegtuigspotting Alkmaar. Burgemeester Ahmed Mahdaoui verricht de feestelijke opening. Hoe ontzettend op de bon je ging als je bij het opstijgen niet je hand uitstak. Maar dat was toen. Nu telt de stad haar zegeningen in de vorm van buitenschoolse statistieken. Is er een Klein-Alkmaar in Marrakech? Dragen ze bromtolbolle kazen rond in Fèz? Speel voor piloot die aan de grond blijft en zie hoe in de kuilen van het dialect mensen zachtjes landen in gesteven kleren. Zijn er djelabbahs als gezichten? (Hoog boven de stad zweeft een tweetal leestekens dat de huid van deze regel stilomrand bedekt.) Zo leven soms ook Alkmaarders van buiten tussen haakjes die niemand zegt ooit te hebben gezet. Eén meisje van de telraamclub liet statistieken voor wat ze zijn. Keek s ochtends vroeg in mijmering toe hoe haar moeders hoofddoek zich plooide naar wolkenluchten van Carel Willink. Zodat haar wangen gloeiden als bij Pyke Koch. Waar zijn intussen de Farouds, de Mehmets of de dolle Fatimas in het nieuwdoortrilde Schuttersstuk? Waar rookt Shouf Shouf Habibi een bij uitstek Langestraatse pijp? Wel hinkstapsprongen meer dan dertig dansmariekes in onbetaalbare souplesse langs witte schotels in Overdie en Hoefplan: zacht sissend van verbeelding ontdooit de commerciële kabelaar - vlieg mee op Tapijt Overstad! Plant duizend bloemen rondom landingsbaan De Mare. Richt alle verrekijkers van de stad op de incheckbalies Kooltuin of het Fnidsen. Aan de blanke top der duinen waait steeds dezelfde goedbedoelde wichelvlag. Moeder met de mediterrane willinkdoek legt het haar zoons en dochters realistisch uit: het platste van het grootste het grootste van het platste is altijd synoniem aan trots-fonkelende nietigheid. Pompen wij een Hollands woord op tot de gebergten van het Rif, en het puimsteen van de berghelling vindt zich terug in zachte specie die verkorrelt en verkruimt tussen de inlegstenen van ons clubhuis. Fancy fair doft zich donzend op voor handreiking van fabel en finesse. Vandaar die vliegbewegingen boven de stad. Het zijn de pollen intercontinentaal, het is uitwolkend stuifmeel dat onverhoeds leven geeft aan notas en rapporten over meerduidig Dubbelstad. Adem stil de luchtstroom in die kringelt van Rabat naar singelgracht. Geloof de aangelijnde honden niet als zij met subsidie blaffen naar de plaatselijke maan. Want morgen komt hier iemand een enquète. Of wij hier thuis wel thuis zijn hier. Wijzen we klein-knipogend naar boven. Zien we tussen willinkgrijze luchten grote groepen mannen zweven, de jasjespakken wit, de hoeden kleur, hun vleugels rond: kaasdragers uit de nieuwe tijd. Mainport Kaasstad rolt zich in eigen levenstempo uit. Kindskinderen boeken verre reizen naar de goudvertelde binnenstad. Maakt het nageslacht de vliegbewegingen, zittend op wat in overlevering zal heten grootmoedertjes tapijt. Regen in de stad zal onze leeftijd kleuren. Regen in de stad wordt confetti om te drinken. © Joost Zwagerman, 2005 (-) meisjesbedden zijn er om devoot bij neer te knielen en temidden van zijn concurrenten hufters abseilers en lepe imbecielen knielde roeshoofd altijd doodleuk mee willig retoucheerde hij zich tot een roeshoofd houdt nu bed Die nacht had ik zeven mooie hoofden die ik naast mijn ene leven legde op de kast. Ik deed het licht uit en de hoofden sliepen in. Mijn romp speelde sjamaan in bed, de halsrib rond en roodbeknoest, doorzinderd vlees met aderen die schreeuwden. Mijn zeven mooie hoofden in rust op rij. Ik verzorgde mij zoals mijn moeder vroeger plantjes water gaf. Alles wat ze zeggen over mij is altijd waar en samen zijn we alle zeven niemandsland. Alle pluche is ballast voor het polymorfe hoofd. Mij is geen zonde of verzaking aan te wrijven, ik doe mijn plicht en vraag niets in ruil. Ik geef munten aan wie vraagt, duplicaten aan wie waant, ontucht in het volle licht, mijn monden vangen zevenvoudig zaad. Mijzelf genoeg. Ik sta ingeschreven voor onteigening maar weet niet of verhoord gebed mij past. © Joost
Zwagerman, 2001 CONTACT BOEKINGEN SSS UITGEVERIJ
Deze pagina is onderdeel van het dagblad
voor poëzie Rottend
Staal Online |