joegoslavisch requiem
het is niet wat ik heb gezien
het is wat ik niet heb gezien
het is eeuwig omzien
de man aan het road-block
vraagt dwingend om een sigaret
thuis slaat hij zijn vrouw
zij slaat vandaag voor het eerst
haar hoofddoek om
ze denkt aan haar zoon
haar muzelman die werkt in het veld
luistert aandachtig naar de lucht
zijn vader heeft hem dat geleerd
hij leerde ook hoe je iemand doodt
die eerst je vriend of buurman was
en over cetniks hitler en ustasas
en dit land is van mij
en ik ben hier de baas
en ik bewerk hier de klei
het jullie en het zij
het wij en hun
het ons kent ons
het is niet wat ik heb gehoord
het is wat ik niet heb gehoord
het is de toonsoort
de mond van de politiechef
buldert een lang verhaal
ik drink uit zijn bokaal geschiedenis
en nip van zelfgestookte rakija
op de heuvel slaan uitgebluste mannen
langzaam de verschroeide huizen neer
hij zegt het gaat niet over geloof
het gaat over de weeskinderen van tuzla
voor drieduizend mark verkocht aan zuid-afrika
hij zegt mijn verleden is mijn lot
en dat hij met eigen handen doodt
hij lacht zijn scheve tanden bloot
het is niet wat ik doe
het is wat ik niet doe
het is dat ik meedoe
langs de hoofdweg uit negentienhonderd elf
lopen zwijgende colonnes slaven
met jerrycans en hout
de kapotte borden teocak
zvornik tuzla brzava
daaronder sniper met een pijl
ik zwaai naar een zwarte mercedes
met op de motorkap twee schedels
en aan de zijkant dikke platen staal
elke dag passeer ik de moskee
met het gat midden in de minaret
aan het front schuilen de huizen steeds lager
en in het dorp staan de klokken anders
ze sparen de tijd als een kostbaarheid
de kroonjuwelen van een dode koning
in stari teocak drink ik turska kava
buiten op het terras ze zeggen
voor het eerst in twee jaar
ze spreken eindeloos van vrede
maar pas als ginds dat huis -
ze turen verbeten in de verte
ik schrijf naar huis
dobar dan en kako ste
en natuurlijk alle vieze woorden
ik schrijf naar huis
het is lekker weer
en stuur me alle kranten
het is niet wat ik schrijf
het is wat ik niet schrijf
het is wat ik verdrijf
de strijd ging liggen toen de sneeuw kwam
maar de schoorstenen van de haat
rookten de hele winter door
op de eerste lentedag
verlieten ze hun huizen hun laarzen
stampten de aarde warm
de rivieren smolten en de kreten zwollen aan
het overwinningsleger werd begroet
door ouden van dagen
met kinderen aan hun hand
ze fluisteren laat niet los
want de wegen zijn bemijnd
ze fluisteren verraad ze niet
ze zingen een kinderlied
en de soldaten lachen
het is niet wat ik weet
het is wat ik niet weet
wat er schijnbaar niet toe deed
de kinderen aan de poort die
dromen van holandski bataljon
roepen alsmaar bombon
ze dromen van snoep en van holandija
het orkest speelt voor hen die horen willen
muziek van een onbekende componist
het is niet wat ze horen
het is wat ik niet wil zien
ik ben dertig en wil niet dood
© Arnold Jansen op de
Haar, 2002
uit: Soldatenlaarzen, J.M. Meulenhoff,
2002
dichters
kruipers in het waaigat van de windkoning
gemelijke opperhuidse gelijkhebbers
sterrenwichelende bluesgitaristen
afleggers van stervensuren
kadavervogelaars in een verdeeld laagland
fileermesflitsende zondagsfilosofen
rovers van talige hinderlagen
veelstemmige zangers van botsende legers
wegers van jongevrouwenhuid
kuitschietende minnaars van uitgestelde vergetelheid
waarheidbrandschattende vuurvliegpiloten
ik oefen in bescheiden zijn
maar hoe zalig is die o
als een oortje waarin ik woordjes fluister
ook ik ook ik ook ik
© Arnold Jansen op de
Haar, 1999