Grote Gerrit

      door Arnold Jansen op de Haar


     Previous Home Next
Als Dichter des Vaderlands heerst Gerrit Komrij als een absoluut vorst over het poëzielandschap.
Hoog tijd voor een paleisrevolutie, schrijft Arnold Jansen op de Haar.


Je hebt dichters die vinden dat poëzie nergens over mag gaan. Dichters voor wie het lezen van een gedicht is als het oplossen van een cryptogram. Bovendien vinden ze het niet erg als hun gedichten slechts een klein publiek bereiken. Liefhebbers onder elkaar. Fijnproevers. Houden zo.

Zoals er plaats moet zijn voor de conceptuele kunst van Bruce Nauman, zo moet er ook plaats zijn voor hermetische poëzie. En ach, dat het slechts een klein publiek bereikt is toch bijzaak?

Maar als in een land onbegrijpelijke poëzie tot norm wordt, dan is er iets aan de hand. Als de regels waaraan moderne poëzie moet voldoen, gelezen moeten worden alsof het de aanwijzingen van de Grote Roerganger zelf betreft, dan komt kunst in een dwangbuis te zitten. De meeste critici volgen gedwee en zijn allang de band met de lezers kwijtgeraakt, onder de zinspreuk: goede poëzie is altijd moeilijk, laten wij thans alleen elkaar plezieren. Poëzie komt ook in de kwaliteitskranten steeds minder aan bod en als dat wel gebeurt, gaat het vaak over de strikte poëtische opvatting van de criticus, die meestal zelf ook dichter is.

Er is in Nederland een gat aan het ontstaan tussen potentiële lezers van poëzie en de gevestigde critici. Bij ballet is het heel goed mogelijk dat je via Sleeping Beauty of Swanlake uiteindelijk bij Jiri Kylian uitkomt. Maar via wie of wat kom je in Nederland tot Lucebert of Kouwenaar? Via Vasalis? Dat mag eigenlijk niet. Hola, van wie niet? Van de Dichter des Vaderlands niet. Een man van gezag.

Toen vorig jaar De oude kustlijn van Vasalis uitkwam en er binnen vijf weken 35 000 exemplaren van waren verkocht, ontstond er enige onrust bij de Dichter des Vaderlands. Er was opeens een heel groot publiek voor poëzie. Het ontlokte Gerrit Komrij de uitspraak dat de lezers de bundel gekocht zouden hebben uit oude rancune of als een late hommage. Zo veel aandacht voor een bundel van een toegankelijk dichteres, van wie de dichtregels ook nog wel eens boven een rouwadvertentie worden aangetroffen, daar moesten wel duistere krachten achter zitten.

In 1979 verscheen Komrij's bloemlezing De Nederlandse poëzie van de negentiende en twintigste eeuw in 1000 en enige gedichten. De Vijftigers waren zwaar ondervertegenwoordigd. Bernlef noemde dat 'een welbewuste poging om een van de belangrijkste stromingen in de twintigste-eeuwse poëzie onder tafel te werken'.

In de nieuwe uitgave van 1996 ontbrak nog altijd een andere grootheid. Gerard Reve had opnieuw geen toestemming gegeven. Maar geen enkel gedicht van de Grote Volksschrijver in je bloemlezing, dan is je missie mislukt. Zo behoort het gedicht Roeping (voor de Zusters van Liefde, te Weert) tot de mooiste van de Nederlandse literatuur.

Zuster Immaculata die al vier en dertig jaar
verlamde oude mensen wast, in bed verschoont,
en eten voert,
zal nooit haar naam vermeld zien.
Maar elke ongewassen aap die met een bord: dat hij
vóór dit, of tegen dat is, het verkeer verspert,
ziet 's avonds zijn smoel op de tee vee.
Toch goed dat er een God is.

Misschien weigerde Reve omdat Komrij niet van 'christenhonden' houdt. Of misschien vond Reve het een beetje gek dat Komrij nog altijd kwaad op hem was om de wijze waarop hij de arme Gerrit als Albert S. in Lieve Jongens had afgeschilderd.

Komrij maakt graag vijanden.

Kort na het overlijden van Gertrude Starink liet hij in NRC Handelsblad weten dat Starink in de verkeerde tak van kunst was verdwaald, omdat ze haar hadden wijsgemaakt dat ze kon dichten. Toen VSB-Poëzieprijswinnares Anneke Brassinga het voor haar opnam, schreef Komrij dat hij uitslag kreeg van de gedichten van Brassinga.

Ook Hans Warrens laatste bundel werd door Komrij neergesabeld. Ditmaal vijf dagen vóór de dood van de betrokkene. Mogelijk omdat Warren Komrij's roman De klopgeest negatief had besproken. En anders wel omdat Komrij ooit tegen zijn zin in Warrens Geheim Dagboek was terechtgekomen. Vooral stervende en dode dichters zijn gewaarschuwd. Grote Gerrit waakt over uw nalatenschap.

Een belangrijke vraag is of Komrij zijn positie gebruikt om oude rekeningen te vereffenen. Een nog belangrijker vraag is of je daarom kruiper moet worden in het waaigat van windkoning Komrij. Ik meen van niet. Zelfs niet als hijzelf en paladijnen als Pfeijffer als absolute vorsten regeren over het poëzielandschap. In het maken van vijanden heeft Komrij namelijk een kroonprins gebaard:

Ilja Leonard Pfeijffer.

Pfeijffers grootste ambitie is het om Komrij op te volgen. Hij stemde bij de verkiezing tot Dichter des Vaderlands een paar honderd keer op zichzelf. Ik hoor Pfeijffer als criticus van NRC Handelsblad wel over allerlei te verwerpen toegankelijkheid, maar nooit over de toegankelijkheid van Komrij's gelegenheidsgedichten. Ik voorspel nu al: mocht Ilja Leonard Pfeijffer ooit Dichter des Vaderlands worden - hij gaat de volgende keer vast een paar duizend keer op zichzelf stemmen - dan wordt het nog erger. Die heeft een poëzie-opvatting die geen enkele tegenspraak duldt. Trek uw rooie boekjes maar vast uit de kast.

Op 18 april besloot Pfeijffer in NRC Handelsblad zijn recensie van de bundel Stemtest van de pas overleden C.O. Jellema zo: 'Deze poëzie is onmiskenbaar cerebraal, wat tegelijkertijd haar kracht en haar zwakte is. Maar in elk geval is dit poëzie waar je niet snel klaar mee bent.' Dat is prijzen met een vileine ondertoon - je bent paladijn van Komrij of niet - en het biedt bovendien een mooi inzicht in Pfeijffers eigen poëzie. Bij Pfeijffers gedichten kom je nooit klaar, zal ik maar zeggen.

De kritiek op Gerrit Komrij wordt vooral in de marge ten gehore gebracht. Mooie kritische stukken in De Groene Amsterdammer zullen niet snel een groot publiek bereiken. (Al schijnt Komrij zelf over de kritiek in dat weekblad not amused te zijn geweest.) Veelzeggend is het dat degene die het meest opviel met zijn aanval op de Dichter des Vaderlands geen dichter was, maar cabaretier: Erik van Muiswinkel. De macht van de Dichter des Vaderlands reikt tenslotte ver.

Van Muiswinkel schreef vorig jaar naar aanleiding van Komrij's gedicht over de moord op Fortuyn (getiteld: De zittende politicus) als reactie De pittende satiricus en droeg het voor bij Barend & Van Dorp. Het gedicht van de cabaretier was niet slechter dan dat van de dichtervorst. Ik denk dat Komrij het allemaal niet verkeerd bedoelde, maar het is toch vervelend als je gedicht wordt geciteerd op de enge site van Stormfront White Nationalist Community. Komrij probeerde de schade te beperken door onder een gejat pseudoniem in zijn eigen krant zijn broddelwerkje te verdedigen, maar het kwaad was al geschied.

Kan een Dichter des Vaderlands tegelijkertijd ook criticus zijn of dient hij boven de partijen te staan? Moet hij niet eerder stilzwijgend blij zijn met die aandacht voor Vasalis? Blij zijn met de ontroering van misschien nieuwe poëzielezers? En moet hij niet met zijn eigen poëzie de wereld bestormen, in plaats van met zijn kritieken?

'Verzet begint niet met grote woorden/ maar met kleine daden', is een dichtregel van Vijftiger Remco Campert. Volgens Herman Franke is dat geen mooie regel. Dat schreef hij enige tijd geleden in de Volkskrant. 'En alle geesten zijn genoodzaakt weemoedig te stemmen' van Arjen Duinker is dat volgens Franke wel. Inderdaad een mooie regel. Maar die van Campert niet minder. Het komt uit zijn gedicht Iemand stelt de vraag. Prachtige regels: 'Terwijl ze sliepen/ reden/ beladen met het werk van hun handen/ in kratten en balen verpakt/ in bewaakte colonnes/ de vrachtwagens naar de stad.' Het eindigt zo:

iemand droomt niet meer
iemand richt zich op
iemand is voor altijd wakker
iemand stelt de vraag
iemand verzet zich
en dan nog iemand
en nog iemand
en nog.

Toegankelijk en ontroerend. Erger kun je het in de ogen van de gemiddelde poëziepaus niet doen. 'Ontroering', zou Pfeijffer zeggen, 'brrr.'

Ik had in januari 2000 zo gehoopt dat Remco Campert tot Dichter des Vaderlands gekozen zou worden. Maar hij werkte er niet aan mee. Soms vraag je je weleens af of er iets veranderd zou zijn in het poëzielandschap als Remco Campert was verkozen en de functie had aanvaard. Campert is veel meer his own man dan Komrij. Tjonge, wat zijn we een hoop mooie gelegenheidsgedichten misgelopen.

Komrij is een minor poet die zich presenteert als de evenknie van dichters als Kouwenaar, Campert en Claus. (Het liefst is hij ze allemaal.) Maar Komrij is niets anders dan de excuusdichter die NOVA uit de kast trekt als het om poëzie gaat. Een nukkige man die in het hokje past dat hijzelf geschapen heeft. Dit is een land van hokjes. Komrij bevestigt die hokjes alleen maar. Oei, zo moet een dichter er dus uitzien. En kijk eens wat hij zegt: 'Poëzie is nu eenmaal voor een klein publiek.' (NOVA, 30 januari 2003.) Behalve natuurlijk wanneer het gaat om zijn eigen gelegenheidsgedichten. Kortom, Komrij schrikt af.

Vooral bij die gelegenheidsgedichten gaat het mis. Dan moet hij aan de gang met die vermaledijde toegankelijkheid waar paladijn Pfeijffer het altijd over heeft. Gelijk al bij Komrij's eerste gelegenheidsgedicht. Een vierluik, dat ging over de vorstin, rammelde het aan alle kanten. Twee strofen daaruit:

Is zij een boegbeeld in onzekere tijden,
Of is ze wrakhout in een wereld die
Heeft afgerekend met de monarchie?

Wie van de twee is hier aan het spookrijden?
Een koningin die neerdaalde in het echt,
Een wereld die aan wolkensprookjes hecht?

Let vooral ook op de klemtoon van 'tijden' en 'spookrijden'. Een debutant zou er niet mee wegkomen. Komrij gaat op zijn hurken voor de gemiddelde krantenlezer. Hij vindt nou eenmaal dat poëzie voor een klein publiek is. Het krantenlezende publiek is groot, dus Gerrit daalt af. Anders gezegd: hoe toegankelijker Komrij probeert te schrijven, hoe slechter het wordt.

Komrij is in het paleis van de toegankelijkheid het spoor bijster geraakt. Blijkbaar is het schrijven van een goed toegankelijk gedicht veel moeilijker dan het schrijven van een goed ontoegankelijk gedicht. In elk toegankelijk gedicht dienen regels te staan die eindeloos geciteerd kunnen worden. 'Kom vanavond met verhalen/ hoe de oorlog is verdwenen,/ en herhaal ze honderd malen:/ alle malen zal ik wenen', van Leo Vroman bijvoorbeeld. Of denk aan 'Voor wie ik liefheb, wil ik heten' van Neeltje Maria Min. (Van Komrij herinner ik mij er geen een.)

Remco Campert beheerst het ook. Maar Komrij niet. Hoe komt dat? 'Het licht waaronder de schrijver de wereld en het bestaan ziet', zo beschreef Gerard Reve ooit de essentie van het schrijverschap. Hij omschreef het bovendien als 'een diepgeworteld levensgevoel van: zó zit de boel in elkaar, en d t is het lot van de mensenkinderen'. Dit geldt bij uitstek voor toegankelijke poëzie.

Zonder een visie op het leven zelf wordt het oordeel van de dichter over andere aspecten van goede poëzie vertroebeld. Komrij's visie ís vertroebeld. Macht hoort niet bij een dichter. Juist niet. Komrij lijkt zich vooral te bekommeren om zijn eigen beroemdheid, zoals Ilja Leonard Pfeijffer zich ook alleen lijkt te bekommeren om zijn eigen faam.

Campert daarentegen kan bruggen slaan tussen 'lage kunst' en 'hoge kunst', tussen performance poets en academische zolderkamerpoëzie. Als je bij Campert begint, 'de meest verstaanbare Vijftiger', kom je misschien ooit nog uit bij de meer hermetische poëzie. De gelegenheidsgedichten van Komrij slaan de deur der poëzie meteen al dicht. Campert is een toegankelijk dichter die iets te zeggen heeft. Zo'n dichter wil ik als Dichter des Vaderlands. Geen rancuneuze Gerrit Komrij dus. En ook geen vroegoude man als Pfeijffer. Geen ouwe zeur.

Laten we Campert alsnog op het schild hijsen. Wie had dat gedacht? Een Vijftiger die vijftig jaar na dato wederom de poëzie moet redden. Maar het is nooit te laat. Hoog tijd voor een paleisrevolutie. Voor iemand voor wie de poëzie altijd boven de kritiek gaat. Voor 'een stem dwars door puinstof heen'. Voor alle liefhebbers.


Arnold Jansen op de Haar, Trouw, 10-5-2003

terug naar boven


Deze pagina is onderdeel van het dagblad voor poëzie Rottend Staal Online

© Arnold Jansen op de Haar 2003. Auteursrecht berust bij de auteurs op basis van de Auteurswet 1912. Er mag niets uit deze website worden overgenomen, opgeslagen op media ter verspreiding onder derden, gepubliceerd of anderszins verveelvuldigd zonder uitdrukkelijke, voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteurs.