'Kinderen reageren heel enthousiast op mijn werk'
Het begon twee jaar geleden, toen ze een voordrachtwedstrijd
won in een eetcafé. Daarna trok ze met haar gedichten van
het Oerol-festival
naar de Eerste Internationale Poetry Slam in Parijs. Twee
weken geleden kwam haar dichtbundel uit: Het moest maar eens
gaan sneeuwen (Podium; € 12,90). Tjitske
Jansen (1971) is een rising star: 'Zelf vind ik mijn
gedichten vaak kinderlijk of puberaal.'
door Peter
Swanborn
eerder gepubliceerd in De
Volkskrant, 3-10-2003
Het is haar allemaal wel wat veel, bij Hanneke Groenteman
op
de televisie, bij
Knetterende
letteren,
Opium
en
Ophef
en vertier op de radio en nu dan ook nog in de Volkskrant.
En dat allemaal zo kort na het verschijnen van haar eerste bundel.
En vergeet niet de krant uit haar geboorteplaats Barneveld: 'Een
hele grote pagina met twee foto's en drie gedichten!'
Tjitske Jansen (1971) is een
rising star, maar dat neemt
niet weg dat ze zich wat ongemakkelijk voelt als een chique hotellobby
een betere locatie voor het interview blijkt dan het nabijgelegen
rumoerige café. Spannend vindt ze het, en meerdere keren
vraagt ze of haar antwoorden wel duidelijk zijn en of ze niet te
vaak 'heel erg' zegt. Tot overmaat van ramp gooit ze binnen vijf
minuten haar koffie over haar lichtblauwe blouse: 'En hoe moet dat
nou met de fotograaf straks? Ik kan toch niet met een blouse met
bruine vlekken in de krant?'
Grote uitgeverijen als De Bezige Bij en De Arbeiderspers toonden
interesse, maar toch verscheen haar debuutbundel,
Het moest maar
eens gaan sneeuwen, twee weken geleden bij de veel kleinere
uitgeverij
Podium: 'Gewoon omdat het goed voelt.' Onbedoeld toepasselijk
ook, want door haar groeiende populariteit op de landelijke podia
wordt de tegenwoordig in Utrecht wonende schrijfster al geruime
tijd omschreven als 'podiumdichteres'.
Zo las zij afgelopen zaterdag haar verhalende gedichten over liefde,
vriendschap en identiteit nog voor op het
Geen
Daden Maar Woorden festival
van het Rotterdamse tijdschrift
Passionate.
Ze werd aangekondigd als een 'wondervrouw' en ontwapende het publiek
door de palm van haar rechterhand te laten zien waarop ze de paginanummers
van de voor te lezen gedichten had geschreven.
Het begon allemaal twee jaar geleden toen Tjitske in de advertentiekolommen
van de
Volkskrant onder het kopje musici/artiesten een oproep
zag voor een voordrachtswedstrijd in een Amsterdams eetcafé.
Nooit eerder had ze gedacht dat ze haar gedichten zelf zou voorlezen,
maar de debutante bleek een finaliste en tot haar eigen verbazing
won ze zowel de jury- als de publieksprijs. Andere podia nodigden
haar uit en met haar gedichten, die ze bij voorkeur 'teksten' noemt,
trok ze van het
Oerol festival op Terschelling naar de
Eerste
Internationale Poetry Slam in Parijs.
Als achttienjarige wilde Tjitske gaan schilderen op de kunstacademie
in Arnhem. Toen dat geen succes bleek ging ze op de markt fruit
verkopen. Daarna koos ze voor een studie Nederlands in Nijmegen,
maar 'de universiteit was niets voor mij.' Ze keerde terug naar
de Arnhemse Hogeschool voor de kunsten, deze keer voor de opleiding
voor docent drama. Hier hield ze het vijf jaar vol en ze verloor
haar hart aan het kinder- en jeugdtheater.
De opvallende foto op het omslag is er een bewijs van. Met tegenzin
geeft ze toe dat ze het zelf is: 'En als je dat dan weet, wat weet
je dan? Ben je dan gelukkiger?' De foto toont een zesjarig meisje
met natte haren dat de lezer door een felgekleurd zwembrilletje
dwingend aanstaart. De relatie tussen deze zwembadfoto en een titel
als
Het
moest maar eens gaan sneeuwen lijkt misschien vreemd, maar
de schrijfster is er heel blij mee: 'De combinatie is juist goed
omdat het niet klopt. Het kan de gedachte van het kind zijn, maar
ook de gedachte van een volwassene over het kind. Als er wel een
logisch verband zou zijn, is het voor mij niet meer spannend.'
De foto past in ieder geval goed bij de vele gedichten die vanuit
het kinderperspectief zijn geschreven: 'De eerste keer dat ik werk
naar een uitgever stuurde, Querido, kreeg ik tot mijn verbazing
een reactie van de redacteur jeugdliteratuur. Maar eigenlijk was
dat niet zo vreemd, want kinderen reageren vaak heel enthousiast
op mijn werk. Zelf vind ik mijn gedichten ook vaak kinderlijk of
puberaal. De meeste Nederlanders accepteren dat een vakantiegevoel
na twee dagen over is, maar mijn gedichten leggen zich daar niet
bij neer. Ze willen in de intensiteit blijven en zijn daardoor dwars.'
De titel keert halverwege de bundel terug als de slotregel van 'De
Sneeuwkoningin', een monoloog gebaseerd op het gelijknamige sprookje
van Andersen. Ook Vrouw Holle en Doornroosje komen in de bundel
voor. De vraag waarom sprookjes haar boeien, vindt de schrijfster
moeilijk: 'Dat is hetzelfde als vragen waarom iets je raakt, hoe
kun je dat zeggen? Ik weet alleen maar dat ik het graag doe, maar
waarom? Misschien is het omdat sprookjes los staan van de tijd.
Misschien is het omdat mij als kind vaak sprookjes werden voorgelezen.
En als ik die nu weer herlees, krijg ik al die beelden zo weer terug.'
Pas recent kwam ze er achter dat niet iedereen zich zijn kleutertijd
zo goed kan herinneren. Het verbaasde haar, want haar hoofd zit
vol met verhalen en beelden uit die tijd. Een voorbeeld? Ze draait
zich een kwart slag om in haar stoel, slaat haar benen over de armleuning
en steekt van wal: 'Ik zat op een christelijke kleuterschool en
op een dag vroeg onze juf: "Wie van jullie zou de plaats van
Jezus aan het kruis willen overnemen?" De bedoeling was natuurlijk
dat niemand dat zou willen, dat iedereen zou zeggen dat kan alleen
maar Jezus, maar ik stak mijn vinger op, want ik dacht, dan hang
je wel drie dagen aan het kruis, maar daarna sta je weer op en dan
ben je een held. Ik zag dat wel voor me, daar bij de Barneveldse
beek: gras, kruis, Tjitske.'
Haar vroege herinneringen noemt ze een bron voor haar poëzie.
Neem het gedicht 'Een draak verslaan'. Het is gebaseerd op haar
herinneringen aan
De gebroeders Leeuwenhart van
Astrid
Lindgren. Ze schreef het in de week dat Lindgren overleed en
combineerde het verhaal over het verlangen naar een vriendschap
die zo sterk is dat je er een draak mee zou kunnen verslaan met
een krantenbericht waarin 'drakenjagen' als een andere naam voor
heroïneverslaving werd genoemd.
Het gedicht eindigt in een moment van stilstand. Na strofen vol
actie en levenslust heet het opeens: 'En wij houden van elkaar/
zoveel, dat het niet erg is/ als we niet winnen.' De tijd wordt
stilgezet, net als in een ander gedicht 'De idioot op het dak'.
De titel verwijst naar 'De idioot in het wak' van haar stadgenoot
Ingmar Heytze, die op zijn beurt weer
het beroemde gedicht van
Vasalis,
'
De
idioot in het bad' parafraseerde. De versie van Tjitske Jansen
gaat over een vrouw die haar ex opzoekt. Als deze weigert open te
doen, klimt ze op het dak van zijn huis in de hoop zo met hem in
contact te komen. Ze komt terecht op de zolder van de buurman: 'Sorry,
sorry, sorry. Ik zeg: Ik ben geen inbreker.'
Initiatiefrijke gedichten als deze deden
Rob
Schouten drie weken geleden in
Vrij Nederland verzuchten
dat de tijden veranderd zijn en dat: 'vrouwen inmiddels achter hun
kut aan mogen lopen.' Een opmerking die de schrijfster op zijn minst
'vreemd' vond, en zeker 'niet toepasbaar op mijn poëzie'. Ook
de poging van Schouten om haar in te delen bij een nieuwe stroming
van jonge en niet onaantrekkelijke dichteressen beviel haar niet.
Net zoals ze er moeite mee heeft wanneer weer eens gemakzuchtig
wordt geroepen dat zij tot de Utrechtse school van
Ruben
van Gogh,
Hagar
Peeters en Ingmar Heytze zou behoren.
Vrijheid is een groot goed voor Tjitske Jansen en iedereen die haar
probeert vast te pinnen vangt bot. Zoals haar uitgever die al over
een tweede boek wilde gaan nadenken. Of de dichter
Pieter
Boskma die tegen haar zei dat een schrijver iedere dag achter
zijn schrijftafel moet kruipen: 'Dat was een opmerking die mij blokkeerde.
Gelukkig wees
Esther
Jansma mij erop dat je met tien goeie gedichten per jaar iedere
drie jaar een nieuwe bundel hebt. En dat je er toch niet van kan
leven, dus daar hoef je het ook niet voor te doen.'
Ook herkende zij zich in de woorden op de achterflap van een van
de boeken van
Remco
Campert: 'dat gedichten hem overvallen, meestal op straat en
dat het weg is als je het niet meteen opschrijft.' Sindsdien heeft
zij altijd een aantekenboekje bij zich: 'Ik wil rond kunnen lopen,
niets hoeven, een beetje rondsloffen, gewoon bezig zijn en leven,
alleen dan komt het naar me toe.'
Ze schrijft haar gedichten niet met het opzettelijke doel om ze
voor te dragen, maar tijdens het schrijven leest ze ze wel hardop
voor: 'Zoals het gedicht "En dan ligt de leukste jongen van
de avond naast je". Terwijl ik het op mijn computer zat te
schrijven, hoorde ik hoe het op het podium moest klinken. Het beeld
op papier moest vervolgens kloppen met die klank. Het werden lange
regels en ik vind het dan ook jammer dat ik ze voor deze bundel
anders heb moeten afbreken. Nu klopt het niet meer, maar mijn uitgever
vond een breder boek te duur.'
Op de vraag wat zij vindt van de voordracht van andere dichters,
schiet ze overeind: 'Dan denk ik: KOM MAAR EEN WORKSHOP BIJ MIJ
VOLGEN! Nee, ik noem geen namen, maar het is echt alsof bij veel
dichters het rare idee leeft dat het juist interessant is om
niet
goed voor te kunnen dragen. En dat terwijl het vaak om poëzie
gaat die zich er heel goed voor leent, die zo muzikaal is. En dan
hoor je die schrijver en dan denk je bijna, laat mij het maar doen.'
© Peter Swanborn / Rottend Staal Online 2003.
Auteursrecht berust bij de auteurs op basis van de Auteurswet 1912.
Er mag niets uit deze website worden overgenomen, opgeslagen op
media ter verspreiding onder derden, gepubliceerd of anderszins
verveelvuldigd zonder uitdrukkelijke, voorafgaande schriftelijke
toestemming van de auteurs.