BIOGRAFIE
Ali Albazzaz werd in 1958 te Irak geboren. Hij studeerde
aan het Instituut voor Economisch en Adminitratief onderwijs
in Irak. Hij vluchtte in 1997 naar Nederland, nadat bekend
werd dat hij, vanwege zijn gedichten over de Iraaks-Iraanse
oorlog, gezocht werd door de geheime politie van Saddam
Hoessein. In Nederland werd hij alras de taal machtig
werd en publiceerde Nederlandstalige gedichten in diverse
tijdschriften.
In 1999 won Albazzaz de Eerste Literatuurprijs van Stichting
El Hizjra te Amsterdam. Vanaf november 2001 tot februari
2002 nam hij deel aan het Dunya Literair Traject, onder
begeleiding van Remco Ekkers, Jana Beranová en
Henry Habibe.Hij debuteerde in maart 2002 met de bundel
Een kaars verduistert toch de zon, een uitgave
van Werkgroep PAL uit het Drentse Hollandscheveld.
Enkele nieuwe gedichten van Albazzaz zijn opgenomen in
de bloemlezing Een hand uit de nacht, uitgegeven
door Stichting Dunya, mei 2002.
In juni 2002 dienden schrijvers, dichters, journalisten,
literaire organisaties en uitgevers uit het hele land
bij de Rechtbank Zwolle en bij de Immigratie en Naturalisatie
Dienst (IND) een petitie in
voor een verblijfsvergunning voor Albazzaz, om zijn dreigende
uitwijzing te voorkomen. Die petitie werd ondertekend
door onder andere J. Bernlef, (schrijver en voorzitter
PEN Emergency Fund), Stichting
Dunya, Poetry
International, Stichting
El Hizjra (centrum voor Arabische kunst en cultuur),
AIDA
Nederland en de Dichter des Vaderlands, Gerrit Komrij.
Raadpleeg ook www.google.com
voor meer over Ali Albazzaz.
terug naar boven
BIBLIOGRAFIE
Een kaars verduistert toch de zon, Werkgroep PAL, Hollandscheveld, 2002.
De ober van mijn dromen, Bèta Imaginations, Rotterdam, 2003.
terug naar boven
MIJN MOEDER
WAS EEN VIOOL
Mijn tante was mijn enige moeder.
Zij, zus van de Iris.
Kussen waarop de Jasmijnvelden gaan slapen.
In één cello zijn onze geesten samengekomen,
daarom noem ik haar: Moeder van mij.
Toen ik een weke twijg was,
liep ik om haar schoot,
alsof er een regenboog aan mijn handen zat.
Dan luisterde ik naar haar welluidende stem.
Toen zij zich met het graf bekroonde,
was zij nog maagd.
Ooit was de rivier met haar getrouwd.
Zo baarde zij vele beken.
Op haar lijf stapelen de golven zich nog op.
Elke ochtend wordt een piano wakker,
om rouwzang te spelen.
Na haar dood moet het donker
tot kleuren bloeien.
Zeker bewaart het nooit enkel zwart,
maar de heide is nu door haar slaap
tot één eenzame bloem teruggebracht.
(Opgedragen aan mijn tante)
© Ali
Albazzaz, 2002
eerder gepubliceerd in Een hand uit
de nacht. Gedichten, Stichting
Dunya, Rotterdam, 2002,