BIOGRAFIE
Richard Steegmans werd geboren te Hasselt in Belgisch
Limburg, op een zonnige 28ste mei met bijna rijpe aardbeien,
in het jaar 1952. Hij werkt als redacteur bij een informatieagentschap
in Brussel. Als zijn gedichten erom vragen ..... speelt
hij gitaar. Hij publiceerde gedichten in o.a. de tijdschriften
'Deus ex Machina', 'Parmentier', 'Tortuca', 'Bunker Hill',
'De Gids', ''De Houten Gong' en in de e-zines 'Meander'
en 'De Opkamer'.
Zijn eerste bundel Uitgeslagen zomers verscheen
in het najaar 2002 als nr. 4 in de kleurenreeks van uitgeverij
Perdu.
Zijn tweede bundel Ringelorend zelfportret op haar
leeuwenhuid verscheen in 2005 in de Windroosreeks
van Uitgeverij
Holland.
Zie ook zijn
eigen site.
Raadpleeg www.google.com
voor nog meer over Richard Steegmans.
VALERI
BRUMEL (1942-2003)
Vanuit een betonnen bestaan inzoomend
op lichaamskunst: de lat ligt op zekere
hoogte en op de hoogte is de springer.
Toeschouwers die aan hem willen tillen.
Aan de rand van een speelveld, dor en doorkruist,
als de bleker van beelden, maakt hij zijn opwachting.
Niet meer afgeleid wil hij het even hoog
krijgen in zijn hoofd, waar al zekerheid heerst
omtrent de aanloop en het afstootpunt blind
benaderd hard wordt. Dit is nooit uitstellen -
tot aan een robuuste horde op de horizon, tot
aan een grens waarachter de verschuiving stuikt.
Prikkeldraad uitgerold - eens scheurt die buik.
Hij springt naar wat de val breken zal, bekomt
rond de lat van alle ruimte het alleengebruik.
© Richard Steegmans, 2005
uit: Ringelorend zelfportret op haar
leeuwenhuid, Uitgeverij Holland, Haarlem, 2005
VERWISSELING VAN DE HOOFDEN
De grotere, mooie zussen van mijn kamergenoot
waren echte teenagers, hielden van Buddy Holly.
Ik was tien jaar, verbleef zes hoog in het ziekenhuis,
leed aan een long waarin zich water had opgehoopt.
Uit een raam op de gang zag ik de zeven koolmijnen
in mijn provincie. Ik kende hun plaatsnamen en kon
de terril aanwijzen waarover elke dag mijn vader liep.
Herfst, de roetmoppen waren al uit de schoorsteen
geveegd, een vrachtauto laadde kolen af op ons erf
- de mijnwerkers mochten per dag een volle emmer
naar huis dragen, kolenbons sparen. Nadat ik kolen
in kruiwagens had geschopt telde ik mijn handblaren.
Kompel was hij niet, zijn naamwoord lichtte ik uit
compulsieve rompzinnen. Hij werkte in 't zonlicht
bovenop de mijn, schop ter hand, is in veertig jaar
niet één keer in de schacht afgedaald. Op
de terril
won hij op een regendag vertrouwen van een jonge,
verdwaalde hond, bracht hem in zijn tas op de bus
mee naar huis. Er zijn jonge hondjes van gekomen.
Het ijverig bespuugde eelt in zijn handen is verdwenen.
Op zijn schouders staat soms mijn hoofd, dat bevangen
raakt door enge gedachten aan de reusachtige dreiging
van zware aardlagen op de diepdonkere, hete delfplek,
waar een claustrofobie, het eeuwig uitschurend stof en
nesten van ratten de totale schedelholte willen innemen.
Of op mijn schouders zijn hoofd, waarin ik eenvoudig denk
de dood te kunnen afhouden die hem onder de grond stopt.
© Richard
Steegmans, 2005
uit: Ringelorend zelfportret op haar
leeuwenhuid, Uitgeverij Holland, Haarlem, 2005
WELCOME
TO THE WORKING WEEK
Scheerkwast en zeep:
lichtvaardig voor het oog
getoverde dingen
die nog nat bij de spiegel
staan.
Terwijl een zakenman -
op de zomerochtend gesteld -
zijn gladde kin door
windwinst laat beslaan.
Koele dagtaak: is hij op de
vlucht
voor genot al in de
splijtstof
van het fortuin opgegaan.
Het hoofd mist
kernachtigheid,
breekt op bed een lans voor
een kus -
pijn van het lichaam bij een
ander vandaan.
© Richard
Steegmans, 2000
VAN DE LAKENS GESCHEIDEN
Slipje gaat op reis,
schuift zich door een taalwenk
van de minnaar voor een lichtvlek al opzij.
Slipje wil zich
betitelen, krimpvrij
één nacht overbruggen,
zich ophouden in begeertes
begeleidend satijn, aan een waslijn
wapperen boven het lichaam dat zont.
Slipje voorkomt dat een etalagepop,
die met het raam gelijk haar dood opheft,
het spectrum uitmaakt, van een belichaming.
Slipje spoelt aan op het zandstrand
- waarop alleen maar taal wordt gejut -
achternagezeten door een papieren kreet,
die onder water uit verfoeide paringen opstijgt.
Slipje spant zich
rond een onweerswolk :
om na de zonnebrand te wennen aan
toevloed van rondingen in een handvol textiel.
Slipje zingt het uit
en heeft er danig iets aan
- in de opstelling van alle geliefden -
niets ter aanvulling te mogen betekenen.
© Richard Steegmans,
2001