BIOGRAFIE
Albert Schaalma, op die frisse lenteochtend van 14 mei 1943 te Usquert
geboren, begon laat met
schrijven: vanaf zijn
zestiende tot zijn drieënveertigste
was hij op cultureel vlak
vooral als klarinettist en
saxofonist in de jazz
actief, speelde zelfs op het
North Sea Jazz-Festival te
Scheveningen. Op zijn drieënveertigste
vond hij het tijd voor
verandering en verruilde de
blaasinstrumenten voor de
pen. Met succes: vanaf 1986
verschijnen zijn
gedichtencycli in
tijdschriften, in bundels
(zeer onlangs verscheen het
boek Rondreis (De
Geus, Breda, 2000) en in
bloemlezingen. In 1992
verkreeg hij de
tweejaarlijkse Masereelprijs
voor Poëzie. Albert
Schaalma woont en werkt te
Groningen. Naast gedichten
heeft hij een novelle
geschreven (Fabula, 1999). Meer informatie over
Albert Schaalma is te vinden
in de Achterbergkroniek,
deel XXV. Schaalma is sedert
begin oktober 2000 één der
1300 leden der Maatschappij
der Nederlandse Letterkunde.
Bezoekt u vooral zijn
eigen site.
Raadpleeg ook www.google.com
voor meer over Albert Schaalma.
AVERCAMP,
SCHILDER,
genaamd de Stomme van Campen
Ziet de voering zich ooit
in een mond ontplooiend,
deze hierin toestemt
en zich zwijgend toevouwt;
of niet elke stolpplooi mij
mijn tong in haar vooruitzicht
stelt, haar affront ontknopend
om wat fluister, mijn lapel
daarover terugslaand, wiekslag
in het riet, de altijd
eendere rivier omkragend,
zulk eenzelfde suizen.
Door de bomen zo een bos,
zijn einder vullend,
deze af te tekenen als
voor gezien te weten
afgesloten door zich scheutend
hakhout, immer hakend
naar een open oog
en hierin mij verbazend.
Welke boom draagt vruchten
voor zichzelf, door mij
ooit af te werpen, daartoe
hoge ogen gooiend.
© Albert
Schaalma, 2000
ZO PLANTAARDIG
Est
locus Oceani, axe sub Eoo
ver
ibi continuum est, interpellata nec
ullis
frigoribus pallescit humus;
halant
rura rosis
indiscriptosque
per agros fragrat odor...
Sidonius
Apollinaris
Er
ligt een landstreek aan de Oceaan,
onder
de oostelijke hemel,
de
lente duurt daar onafgebroken voort,
en
niet gehinderd door enige kou
verbleekt
de grond niet;
het
land geurt van rozen
en
in de niet gescheiden velden hangt
hun
heerlijke parfum...
Want zolang er deze bloem is
is er ook de dorst naar kijken
waar haar bloeizucht
mij niet uit het oog verliest
zodra ik deze gloed te lijf ga
en de diefstal van haar kleur
door mij onafwendbaar wordt
voltrokken in elk lichtpunt
dat zich spiegelt als afwezig,
ginder anders zichtbaar
in misschien een sneeuwster,
voor een oogwenk als een vlakte
openliggend, daarin tot de einder
diep doorvorst, nog zulke bloeisels
aan te treffen, zo plantaardig
straks mijn knoopsgat vullend
en de niet gepaste werkelijkheid
verbloemend; tijd is wat zij heeft
gebruikt om te verbleken; ooit
ontstaat de ijsbloem aan een spiegel,
spiegelt zich de sneeuwster,
in haar glas te gronde toe
ontdooiend.
© Albert
Schaalma, 2002