BIOGRAFIE
De literaire nalatenschap van Hans Koldewijn bestaat uit
vijf verzen en een sprookje, die eerst na zijn dood gepubliceerd
werden in het literaire tijdschrift 'De Nieuwe Gids' (1908,
blz 1265-1274), ingeleid met een In Memoriam door Willem
Kloos. Een van die verzen is later nog afgedrukt in
Nieuwste Nederlandsche Lyriek. Bloemlezing. Verzameld
door Laurens van der Waals, H.D. Tjeenk Willink &
Zn, Haarlem, 1910.
Hendrik Adriaan Carel Willem Koldewijn, roepnaam Hans,
werd net als zijn tweelingzus Bertha geboren op 2 september
1887 te Utrecht, als zoon van wiskundeleraar Hendrikus
Koldewijn (1850-Hilversum, 1911) en Adriana Carolina Willemina
Höfelt (1852-1948).
Naast zijn tweelingzus Bertha had Hans nog een oudere
broer, Albertus Johannes, en een oudere zus, Henriëtte
Constance. Zus Henriëtte was gehuwd met de literator
Laurens
van der Waals (1885-1968), samensteller van de bloemlezing
uit 1910 en vermoedelijk de man die Hans Koldewijns schaarse
nagelaten werken aan Willem Kloos heeft laten lezen.
Hans Koldewijn verhuisde op 13 juni 1907 vanuit Utrecht
naar Tiel. Hij woonde daar in huis bij een Z.C. de Boer,
rector van het Tielse Stedelijk Gymnasium. Uit een in
het register van Tiel gestelde potloodaantekening blijkt
dat hij "op 22 februari 1908 vermoedelijk op de Waal
verdronken is". Een aantal maanden later, op 22 september
1908 werd zijn naam ambtshalve afgevoerd van het register
van Tiel.
Willem Kloos (De Nieuwe Gids, 1908, blz 1263-1264): "Hadden
drukke bezigheden 't mij niet belet, dan zou ik al lang
gedaan hebben, wat 'k nu doe bij deze, nl. een woord van
waardeerende herinnering wijden aan een twintigjarige
dichter, die in Februari l.l. bij stormachtig weder op
de rivier de Waal zeilend, verdronken is.
Dit wezenlijk-treurig ongeval, waardoor met één
golfslag een jong menscheleven en een mooie hoop voor
de toekomst moest verdwijnen, doet in de verte eenigszins
denken aan het lot van Shelley, die eveneens, ondanks
waarschuwingen, het water opgevaren, het slachtoffer werd
van zijn levensdurf of stervensmoed.
(...) De onbewuste wil om te blijven leven was niet sterk
genoeg bij hem. Hij was een treurgeest, een melancholicus,
en voor hemzelf was het dan ook minder een verlies, dat
hij stierf, dan wel voor de wereld, die daardoor zijn
latere en hoogstwaarschijnlijk rijpere kunst is kwijtgegaan."
Raadpleeg ook www.google.com
voor meer over Hans Koldewijn.
met dank aan Peter Koldewijn
terug naar boven
I
Ik ben een heel klein kind, dat donkere oogen
heeft,
Waaruit de wolken van zijn weemoed
drijven,
Dat lacht in gouden dagen, maar in het duister beeft
En dat niet weet, wat van zijn mooi
zal blijven.
Het voelt een ver geluk, dat aan den hemel zweeft
En voelt het ver achter zijn lach
verdrijven -
Strekt niet zijn beide armen, want zoo zachtjes leeft
In zijn teer hart, dat 't toch niet
lang zou blijven.
Het ziet de verre, wijde wereld aan
En staat heel-stil - wat zal ik,
kind, beginnen
Aan verre dingen, die in 't duister staan,
Aan dagen die ik niet zie - aan
wijze menschendingen?
Ik droom zoo zachtjes, dat het Leven, wonder teer-begaan,
Mij nooit meer droeve versjes voor
zal zingen.
Hans Koldewijn, Hoogland, 1906
(eerder gepubliceerd in De Nieuwe Gids,
1908)
terug naar
boven
III
Je bent heel wit en zit alleen
In het avond-blauwe licht -
Mijn oogen gaan stil naar je heen,
Naar je heel stil gezicht.
Je leest een droevig-wit gedicht,
Waarom je wel schreien kon -
De lucht is blauw en de grond is licht
En al héél ver is de zon.
De hemel gaat over ons allebei,
Ik voel het trouwe blauw
Zóo veilig, dat ik zachtjes schrei.....
De mugjes dansen gauw.
Nu ga je met je licht gezicht
Door den kalmen avond heen -
De lucht is blauw en de grond is licht,
Ik blijf wat stil alleen.
Er is iets, wat ik heel graag wou,
Waarom ik zoo zachtjes schrei -
Ik weet niet, of ik van je hou,
Maar je houdt niet van mij.
Hans Koldewijn, Tiel, 1907
(eerder gepubliceerd in De Nieuwe Gids,
1908 en in gewijzigde vorm in Nieuwste Nederlandsche
Lyriek, 1910. Dit is de Nieuwe Gids-versie)
terug naar boven
IV
Ging door de avondstad,
Dicht langs de huizen aan,
Keek of de lucht wat had,
Ben toen ver doorgegaan;
Langs mijn doodstille pad
Kwamen wat menschen aan
Keken mij droomend aan -
Droom die de Avond had;
Toen in de verlaten stad
Zacht-snikkend ben ik gegaan
Dicht langs de muren aan -
Pijn die de Avond had...
Hans Koldewijn, Tiel, 1907
(eerder gepubliceerd in De Nieuwe Gids,
1908)
CONTACT
Voor direct contact met Hans Koldewijn verwijzen we
u door naar paranormaal begaafden.
Wilt u contact met een ver familielid van Hans?
Mail: p.koldewijn@chello.nl
|