Bordeelbezoek professor De Waal inspireerde Jan Goeverneur tot
dichten van Keesiade
In het kader van de Gedichtendag in Groningen wordt donderdag een
24 uur durende poëziemarathon gehouden. Een van de onderdelen
is 'Dode dichters live' bij Scholtens Wristers. Jan Goeverneur –
alias Jan de Rijmer - staat niet op het programma, maar had niet
misstaan. De Groninger was in de 19e eeuw namelijk zeer populair,
vooral dankzij vertalingen van bijvoorbeeld Mijnheer
Prikkebeen en Robinson
Crusoë. Goeverneurs carrière begon overigens
met een werkje dat hem in bepaalde kringen juist zeer impopulair
maakte. Naar aanleiding van bordeelbezoek van professor Kees de
Waal, dichtte Jan Goeverneur De Keesiade. In 1996 verzorgde
Uitgeverij
Passage een helaas niet meer verkrijgbare heruitgave met uitvoerige
toelichting.
Johan Jacob Anthony Goeverneur wordt in 1809 in Hoevelaken geboren
als zoon van een predikant. In 1816 verhuist Jan naar Groningen
omdat zijn vader daar dan is aangesteld. Negen jaar later begint
Goeverneur aan de Groningse universiteit een studie theologie, maar
spoedig blijkt hij meer interesse te hebben in literatuur dan in
godgeleerdheid. Jan Goeverneur gaat dichten en in 1828 levert hij
een belangrijke bijdrage aan het bij drukker Meijer in de Gelkingestraat
geproduceerde bundeltje 'Doornkransje'. Voor de universitaire wereld
is duidelijk waar het 'schotschrift' en met name Goeverneurs bijdrage
'Minerva's vloek', over handelt. Professor Cornelis (Kees) de Waal
- in het geschrift onder andere aangeduid met zijn bijnaam 'Smak'-
heeft een bezoek gebracht aan bordeelhoudster 'moeke Henzel'. Studenten
verstoren hierop zijn colleges en enkelen, onder wie Goeverneur,
brengen 'Doornkransje' uit.
De vanwege zijn 'onbegrijpelijke' colleges toch al weinig populaire
professor de Waal laat het er niet bij zitten. De Waal schrijft
de rector dat zijn college op 12 december 1827 ernstig is verstoord
door trompetgeschal buiten de zaal en 'meer nog binnen de zaal door
het zelfde soort geluid, vergezeld van geschreeuw, gebrom en getrappel
met de voeten'. En vijf dagen later blijkt zijn katheder onbruikbaar
en treft hij studenten die niet in zijn college thuis horen. 'Met
een woest geschreeuw, met vloeken en schelden' verlaten zij de zaal,
maar komen een kwartier voor het einde terug 'openden de deur der
Gehoorzaal smeten eenige scheldwoorden binnen, repeteerden overluid
mijne woorden, en meermalen', klaagt De Waal.
De Waal wil de rector doen geloven dat de oorzaak van de verstoring
gezocht moet worden in een koninklijk besluit van 8 september 1827,
waarbij de collegetijd is verlengd. Maar de rector en zijn assessoren
laten de professor weten dat 'het gedrag der Jonge Lieden op alle
andere Collegien een genoegzaam bewijs is, dat hier aan geen zweem
van oppositie tegen het Besluit van Z.M. den Koning d.d. 8 september
1827 te denken is'. Zij sommeren de professor bovendien zijn colleges
metafysica, die hij heeft gestaakt omdat er te weinig studenten
verschenen, te hervatten.
Op 20 januari 1828 antwoordt De Waal dat hij de zaak inmiddels bij
het ministerie in Den Haag heeft gelegd en dat hij z'n colleges
niet hervat voordat de studenten hem een 'honorable voldoening zullen
(geven) voor de mij in mijne kwaliteit van Rijks-ambtenaar en daar
door aan het Gouvernement zelf aangedane belediging'. In de brief
verwijst de professor ook naar 'een Schot-schrift dezer dagen alhier
uitgekomen (…); welk Schot Schrift het publiek gerucht en de publieke
bedoeling der makers met grond zegd tegens mij te zijn gerigt'.
Terwijl het college van curatoren met Den Haag aan een hervatting
van de colleges werkt, besluit de senaat het schotschrift te onderzoeken.
Hoewel De Waal geen namen van schuldigen kan of wil noemen, wordt
Jan Goeverneur op 16 februari 1828 gehoord. De student 'verklaard
te zijn de maker van zeker stuk, geplaatst in een onlangs hier uitgekomen
Geschrift, onder den titel Doornkransje, welk stuk ten opschrift
heeft Minerva's vloek'. Hij erkent ook 'dat daar mede bedoeld is
een der Groninger professoren', maar zegt dat de uitgave 'buiten
zijn toedoen heeft plaats gehad' en de namen 'Smak' en 'Henzel'
door anderen zijn ingevoegd. Ook vijf andere theologiestudenten
worden verhoord, maar op 17 maart wordt alleen Goeverneur veroordeeld.
Hij krijgt veertien dagen huisarrest.
Tijdens zijn huisarrest schrijft Jan Goeverneur De Keesiade,
waarin hij in vijf zangen de hele geschiedenis beschrijft. Goeverneur
maakt van De Keesiade een 'cento', een stijlvorm waarbij
hij uit fragmenten van anderen een nieuw geheel smeedt. Zo opent
hij het eerste gezang met stukjes van Helmers en Göthe: 't
Was nacht….. Een schrikbre duisternis had d'aardbol overtogen. Wer
(sch)reitet so spät durch Nacht und Wind? Es ist….
Hoewel De Keesiade in handschrift van hand tot hand gaat
en vooral in de groentijd als afschrift aan menig student wordt
gegeven, duurt het vijftig jaar voor het wordt gedrukt. Maar dan
is Kees de Waal ook al lang overleden en wordt Jan Goeverneur vanwege
vele andere werken inmiddels zeer gewaardeerd.
Na De Keesiade is Jan Goeverneur in 1829 een van de oprichters
van de Studentenalmanak, waarvoor hij menige bijdrage levert onder
de naam Jan de Rijmer. In 1830 gaat Goeverneur vrijwillig in militaire
dienst om te helpen de Belgische opstand neer te slaan. Na zijn
diensttijd gaat hij in Leiden letteren studeren. In 1836 studeert
hij af en keert naar Groningen terug om van het schrijven zijn beroep
te maken. Hij vertaalt en bewerkt ongeveer 180 grotere en kleinere
buitenlandse werken. Zijn verzamelde oorspronkelijke dichtwerk is
beperkt gebleven tot een paar honderd bladzijden. De populariteit
van Goeverneur blijkt onder andere bij zijn tachtigste verjaardag
als zijn vele oude en jonge vrienden (onder wie Aletta
Jacobs, Jozef
Israels en Nicolaas
Beets) hem een foto-album met hun portretten geven. Ruim een
maand later overlijdt Jan de Rijmer.
© Beno
Hofman, Nieuwsblad van het Noorden, 29 januari 2002