Hetgeen de betrokken dichters zelf als eerste reactie
schreven, kunt u hier lezen.
GEEN HAPKLARE POËZIE Samengevat is het 'een weemoedig en tijdloos gedicht over het raadsel van het bestaan dat tot nadenken stemt en waarin niets verboden is; een zwak-metrisch gedicht in free verse met een variatie aan rijm, geschreven in de ik-vorm en zich afspelend in een niet nader aangeduid seizoen.' Net nu drieduizendtweehonderd poëzielezers in een enquête van NRC Handelsblad de criteria voor het Ideale Gedicht beschreven, brengt Parmentier dit poëzienummer uit waarin alleen ideale gedichten zijn opgenomen, maar niet één ervan laat zich in deze criteria vangen.
Precies vijf jaar geleden
leidde Hans Vandevoorde,
toendertijd uitgever, de
vorige geheel aan poëzie
gewijde editie van dit
tijdschrift in. "Wat is
het gedicht van de
toekomst?" schreef
Vandevoorde: "Het
gedicht dat niet meespeelt
op de buis, niet meesurft op
internet, niet meeloopt in
de grachtengordel. Het
tegengedicht. Tegen de
commercie, tegen de
cultuurkaternpausen, tegen
het journaal. Het
tegenzanggedicht van de
marge."
Nu in het jaaroverzicht 2000
van het NOS journaal
dichters lazen, hetzelfde
journaal tijdens de massaal
gevierde Landelijke
Gedichtendag opende met een
gedicht; ook de vergadering
in de Tweede Kamer en
talloze in raadhuizen die
dag begonnen met het
voorlezen van poëzie; er
onderbroeken, keukenschorten
en ansichtkaarten met
gedichten worden bedrukt; nu
we een Dichter des
Vaderlands hebben die in het
cultuurkatern van het NRC
rampen en verlovingen
bezingt; nu als gezegd meer
dan drieduizend poëzielezers
meedoen aan een enquetevraag
naar het Ideale Gedicht, nu
er naast Poetry
International festivals zijn
als Crossing Border, de
Nachten, De Wintertuin,
Winternachten, Noordschrift,
Landgraaf en talloze
literatuurpodia die met het
programmeren van dichters
jaarlijks duizenden
bezoekers trekken - nu zou
je je kunnen afvragen wat er
is gebeurd met dat gedicht
van de toekomst, dat
tegengedicht van de marge.
Schreef Vandevoorde ruim
vijf jaar geleden: "De
poëzie heeft geen plaats
[É] De vierdubbele marge
van wat eens avant-garde
was: marge van de poëzie,
die al marginaal is binnen
de literatuur, die al in de
marge staat van de kunst,
die al aan de rand staat van
de cultuur, die zich in het
maatschappelijk leven aan de
zijlijn ophoudt"; eind
1999 kon de jonge dichter
Ronald Ohlsen in Vrij
Nederland zeggen: 'Dat poëzie
weer lééft, dat is de
verdienste van onze
generatie dichters!'
Er lijkt zo op het oog in
vijf jaar tijd één en
ander veranderd.
De poëzie, om alle
continenten van het genre in
één woord te vangen, zou
je weer vitaal kunnen
noemen. Er is nu blijkbaar
een groter publiek, zelfs
voor debuterende dichters.
Mooi is dat. Maar dat dat
onmiskenbaar grotere bereik
van poëzie niet overal
wordt gewaardeerd, kun je
lezen in het essay 'De mythe
van de Verstaanbaarheid',
van Ilja Leonard Pfeijffer.
(Bzzlletin, oktober 2000)
Pfeijffer, die tot op heden
één bundel publiceerde,
(her)schept in dat stuk een
tegenstelling tussen twee
soorten dichters: de
moeilijke 'dichters als ik'
versus 'gemakkelijke'
podiumdichters, als Ingmar
Heytze en Ramsey Nasr. Wat
een achterhaalde
tegenstelling is, waarin ook
zijn eigen poëzie - het
uitgangspunt van zijn essay
- niet weet te gedijen.
'Complexe gedichten worden
geschreven omdat de
werkelijkheid complex is.
Verstaanbare poëzie is
eenduidig, eendimensionaal,
recht-toe-recht-aan en
plat.' weet Pfeijffer. Het
is dan best grappig dat
Pfeijffers poëzie beslist
niet complex is, wat ik niet
alleen na eigen lezing
beweer - hij demonstreert
het, misschien onbewust, ook
zelf met een aantal
interpretaties van zijn werk
het in Bzzlletin-essay. En
grappig dat de clownerie die
uit Pfeijffers zeker niet
saaie voordracht en met name
uit zijn Ideale Gedicht
spreekt (NRC, 26 januari)
hem met eigen argumenten
even gemakkelijk op het
podium van de in zijn essay
zo laatdunkend besproken
voordrachtdichters zet. En
ook lollig, dat het op
dezelfde pagina van NRC
Handelsblad afgedrukte
Ideale Gedicht van Ingmar
Heytze zoveel meer te lezen
geeft, dat Heytze op zijn
beurt met de inmiddels
beschikbare Pfeijfferiaanse
logica weer van dat
performing poetry podium
wordt geplukt. Zonder daar
nu overigens meteen
'moeilijk' van te worden.
Maar een enigszins serieus
te nemen pleidooi voor de
'betere' poëzie van de
jongste generatie zou toch
echt wat meer moeten zijn
dan de met gemeenplaatsen
beargumenteerde stelling dat
'moeilijke poëzie altijd
beter is dan makkelijke poëzie'.
Met het opdelen van de dichters van zijn generatie in verschillende kampen, toont Pfeijffer niets meer dan dat zijn denken over hedendaagse poëzie plat, eenduidig, eendimensionaal en recht-toe-recht-aan is. Terwijl het nu juist de verscheidenheid binnen die in de late jaren negentig gedebuteerde generatie is, die het aanbrengen van een dogmatische scheiding onmogelijk maakt.
En al kan het woord
'complex' beter gebruikt
worden door de
stadsplanoloog dan voor de
dichter; ik zou niet weten
in welk kamp ik de complexe
gedichten schrijvende
Peter Holvoet-Hanssen moest
plaatsen. Want hier hebben
we een dichter die, en dat
is ongelogen, met Dwangbuis
van Houdini het mooiste
debuut van de voorbije tien
jaar publiceerde, maar die
met zijn 'evocaties'
dezelfde poëzie
transformeert tot een
podiumoptreden waarbij ik
tegelijk hippe
modeacademiestudentes en
bejaarde
volksuniversiteitcursisten
van opwinding op en neer zag
springen. En in welk kamp
plaatsen we Menno Wigman? Arie van den Berg schreef
recent (NRC, 2 februari
2001) dat de vorm van de
gedichten in Wigmans tweede
bundel 'is ingegeven door
zijn ervaring als
podiumdichter'. Dit in een
lovende recensie: 'een
dichter die er wezen mag' ,
waarin hij over één van de
gedichten uit die bundel
opmerkt: 'wat daarin wordt
verwoord, is universeel:
meerduidig, maar recht in de
kern waarom het gaat, in poëzie
en in het menselijk
bestaan'. Een complex
gedicht dus, zou je denken.
Van een podiumdichter.
Tijdens een recent interview
met Peter Verhelst noemde
Jeroen Olyslaeghers Verhelst
de therapeut van de
Nederlandse letteren, omdat
deze met de combinatie van
moeilijke, hermetische
teksten en podiumoptredens
die afwijken van alles wat
we onder 'de literaire
avond' verstaan het publiek
zijn teksten opnieuw en
anders laat ervaren. Als je
kijkt naar dat podiumwerk,
van dichters als Verhelst en
van de eerder genoemde
Holvoet-Hanssen, en naar het
groter wordende publiek dat
warmloopt voor optredens van
dichters, ook van dichters
als Pfeijffer, dan is jammer
dan het toch zo veel, ook
hier weer, besproken stuk
van Pfeijffer niet meer weet
los te maken dan een debatje
over de tegenstelling tussen
'makkelijke' podiumdichters
en 'moeilijke' dichters.
Terwijl het juist
interessant is dat die
tegenstelling de laatste
paar jaren op verschillende
manieren achterhaald raakt.
Maar nu ik het er toch over
heb: Pfeijffer verbindt zijn
'betere', voor ons zogenaamd
moeilijke regels in één
moeite met prachtige want
onbegrijpelijke regels van
Lucebert. (Wat me deed
denken aan Dan Quale die
zich graag vergeleek met
John Kennedy). Ik heb in
Pfeijffers debuut nergens de
onbegrijpelijk betoverende
schoonheid van Pernath of
Faverey, of van Lucebert
kunnen lezen. Kwestie van
smaak misschien. Maar de
naar zijn maatstaven
begrijpelijke poëzie als
die van H.H. ter Balkt of
Arjen Duinker, waarin
niet zelden de door
Pfeijffer zo verfoeide
spreektaal spreekt, kun je
toch niet
'gemakkelijk' en zeker geen
'minder' werk noemen. Dat de
strenge tegenstelling ook
niet bij alle
Pfeijfferiaanse 'dichters
als ik' lekker valt,
beschreef onder meer de door
Pfeijffer in zijn kamp
geplaatste René Puthaar. (in
Vrij Nederland, van 6
januari 2000: [É]
'Het betreffende strijdstuk
van Pfeijffer ken ik niet,
de genoemde dichters verwerp
ik geenszins, en criteria
als moeilijkheid of
gemakkelijkheid acht ik
irrelevant. Daarbij heb ik
de indruk dat de poëzie van
tegenwoordig weer zo vitaal
is omdat dichters geen
zelfbehoudende kampjes meer
vormen maar op eigen kracht
en wijze de strijd aangaan;
niet met collega's maar wel
bijvoorbeeld met de
gemakzucht, de valse
retoriek en het geleuter die
de poëzie van oudsher
omgeven.') De in de hoek van
de inferieure podiumpoëzie
geschreven dichters lieten
zich ook niet onbetuigd,
natuurlijk. Dichters als
Serge van Duijnhoven, Ramsey
Nasr en Ruben van Gogh
lieten in diverse reacties
weten not-amused te zijn,
soms op een bijna even
amusante manier - getuige
het hierbij afgedrukte
gedicht van Ohlsen - dan de
reactie dáárop van Ilja
Pfeijffer, die de dichters
in een open brief liet weten
'gewoon niet zo te willen
zijn als jullie.'
PFEIJFFERIAANSE
KYNOLOGIE
Mochten er dan twee soorten dichters zijn, dan is er een gelijkenis met hondjes. Soort a jaagt graag op zijn staart en draait rondjes. Soort b gaat in 't veld op jacht naar konijn. Dankzij de kynoloog Ilja L. Pfeijffer weten we nu over hondjes wat meer. De staartbijter is, zo schrijft hij geleerd, als hond meer waard dan de konijnengrijper. De mystiek van het jagen op de staart is de zin van elk eerlijk hondenleven, niet weggelegd immers voor koe of paard. Een hond dient enkel één doel na te streven mee te mogen draaien in dit heelal, rondje na rondje, als hemels geval. Al met al: '[hier wordt] onmiskenbaar [ ] een traditioneel poëtisch geschil opnieuw uitgevent, dat ook ten tijde van de Vijftigers al leefde en jaren daarna: dat tussen verstaanbare, vertellende gedichten en ingewikkelde, organische poëzie. Er is klaarblijkelijk wel erg weinig nieuws onder de zon als het om dichterlijke conflicten gaat.' schreef Rob Schouten naar aanleiding van het onstane debat in Vrij Nederland: '[É] her en der wordt weer naar de strijdbijltjes geloerd.'
Vandevoorde beschreef in
zijn inleiding vijf jaar
geleden waar de poëzie zich
volgens hem op dat moment
bevond: in de marge. En de
redactie van Parmentier
maakte een nummer, 'de
marges van de poëzie'
getiteld, met gedichten van
dichters waarvan ze dacht
dat ze niet in de marge
thuis hoorden. Nu, temidden
van dit heropgraven van
strijdbijlen geeft
Parmentier een poëzienummer
uit, waarvan wij hopen dat
het aan de bijlen ontsnapt.
Dat het, om H.H. ter Balkt
aan te halen, tegen de
bijlen is.
En uit de marge, in de piste!
Frank Tazelaar, voorwoord
Parmentier, maart 2001
EEN GOED GEDICHT IS GATENKAAS Zijn 'onbegrijpelijke' dichters beter dan 'begrijpelijke'? En wie bepaalt dat? Vragen aan de vooravond van de Nacht van de Poëzie. en bij de jurering van de VSB-poëzieprijs De dichters die morgenavond optreden tijdens de tijdens
de 21ste Nacht van de Poëzie in Utrecht, zoals Astrid
Lampe, Patty Scholten en Marjoleine de Vos, betreden niet
alleen het podium. Ze betreden ook een strijdtoneel. Krankjorum Afgelopen januari verklaarde Pfeijffer in 'Volkskrant
Magazine' sussend dat hij zijn essay vooral 'een beetje
gezellig' had proberen te maken. En Menno Wigman (een
goede want 'onbegrijpelijke' dichter) liet onlangs in
HP/De Tijd weten de door Pfeijffer aangezwengelde discussie
'volstrekt krankjorum' te vinden, wat hem terstond een
plekje op de site van de podiumdichters opleverde. [in de rest van dit paginagrote artikel meer over de
verschillende bundels van de genomineerden - in een cursiefje
op eind: 'Op de Nacht van de Poëzie, morgenavond
in het Utrechtse Vredenburg, treden op Astrid Lampe, Patty
Scholten, Marjoleine de Vos en Ilja Leonard Pfeijffer,
die deze avond opent.'] Utrecht - Oorlogsverklaring; daarmee begon de 21ste Nacht
van de Poëzie, afgelopen weekend in Vredenburg. Ilja
Leonard Pfeijffer las een gedicht voor waarin hij alle
toegankelijke poëzie verketterde. ORAKELS BALKEN IN DE TAAL
VAN ENGELEN
Al eerder berichtten we over een debat in Utrecht. Inmiddels
hebben we aan de hand van vier verschillende ooggetuigen
een beter beeld gekregen van wat daar precies gezegd werd:
Ilja Leonard Pfeijffer en enige betrokken dichters spraken
op 10 april 2001 in de Lutherse Kerk te Utrecht met elkaar,
met een wetenschapper en een journalist over zijn stellingen
zoals verwoord in het artikel 'De mythe der verstaanbaarheid',
in 'Bzzlletin', oktober 2000. Pfeijffer zwakte veel van
zijn eerder gedane beweringen af en zei slechts zijn eigen
poëtica te hebben willen verwoorden. Als andere dichters
daar niet hetzelfde over dachten, had hij daar begrip
voor. VERWAANDHEID BREVET VAN ONVERMOGEN (...) Vijf jaar geleden maakte Parmentier ook een poëzienummer
waarin toenmalig uitgever Hans Vandevoorde schreef dat
het 'gedicht van de toekomst' niet veel meer kon zijn
dan het 'tegenzanggedicht van de marge'. RedacteurFrank
Tazelaar schrijft nu dat het gedicht juist uit de marge
moet en 'in de piste'. Een plaats die natuurlijk sterk
doet denken aan een podium en Tazelaar komt er dan ook
niet onderuit om toch nog even te reageren op het inmiddels
veel besproken artikel van Ilja Leonard Pfeijffer dat
een half jaar gel[e]den in Bzzlletin verscheen. Hierin
maakte Pfeijffer een kwalitatief onderscheid tussen de
moeilijke papierdichters en de makkelijke podiumdichters. SELECTIE RADIO
|