Hetgeen de betrokken dichters zelf schreven, kunt
u hier lezen.
Hetzelfde probleem [de
vraag of een gedicht net zo
onbegrijpelijk als een
cryptogram mag zijn -bfmd]
komt uitvoerig aan bod in
een uitdagend artikel van
dichter en classicus Ilja
Leonard Pfeijffer, eerder
dit jaar de winnaar van de
C. Buddingh'-prijs voor
nieuwe poëzie. In zijn De
mythe van de
verstaanbaarheid wijst
hij de gehele huidige
generatie van 'gebeurende'
dichters terecht. Het werk
van Ruben van Gogh, Ingmar
Heytze, Serge van Duijnhoven,
Hagar Peeters, Bart FM
Droog, van al deze
voorstanders van maximale
verstaanbaarheid, wordt door
Pfeijffer genadeloos als
'ouderwets' en 'vals en
leugenachtig' afgedaan: 'De
opvatting dat verstaanbare
poëzie beter is dan
moeilijke poëzie is en
misvatting. Sterker nog, het
is precies tegenovergesteld
aan de waarheid.
Onbegrijpelijke poëzie is
altijd beter dan makkelijke
poëzie.' FIRMA SCHEET EN DONDERSLAG PIEPT MOORD EN BRAND In het jongste nummer van het literaire tijdschrift Bzzlletin kraakt de dichter Ilja Leonard Pfeijffer een paar kritische noten over dichters rond het Groninger internetmagazine 'Rottend Staal Online'. Geestelijk vader Bart FM Droog: 'Kijk, die Pfeijffer is gewoon een hypocriete zak.' 'Groningen - Grimmig. Zo
kun je de reacties van een
aantal schrijvers en
dichters op een essay van de
dichter Ilja Leonard
Pfeijffer gerust
omschrijven. Pfeijffer is
een 'zeiksnor' vindt Tommy
Wieringa. De Groninger
schrijver Ronald Ohlsen
voelt medelijden met
Pfeijffer als hij halverwege
het essay in de gaten krijgt
dat 'de Bzzlletin-redactie
hem in het geheel niet tegen
zichzelf in bescherming
heeft willen nemen'. Arjan
Witte vindt dat Pfeijffer
beter de verpleging in kan
en Olaf Zwetsloot beticht de
dichter van een gebrek aan
cultureel bewustzijn. Deze
reacties zijn te lezen op
'Rottend Staal Online', een
literair internetmagazine
dat vrijwel dagelijks wordt
ververst door de Groninger
dichter Bart FM Droog.
PFEIJFFERS
UITLEG
Op 27 november stuurde I.L.
Pfeijffer een 'open brief' aan
al diegenen met
email-verbinding waarover hij
in zijn Bzzlletin-artikel
lasterde. In deze brief
verontschuldigde hij zich door
te stellen dat: 'Ik wil alleen
niet zijn zoals jullie' en dat
zijn artikel niets meer is dan 'een
schaamteloos pleidooi' voor
zijn eigen poëzieopvattingen,
hetgeen natuurlijk door
iedereen doorzien zou worden.
De meest opmerkelijke poëzietitel
van de afgelopen tijd is beslist
Sprong naar de sterren,
de bloemlezing waarin Ruben van
Gogh zijn generatiegenoten
opstapelde. 'Ik staarde teveel
naar de sterren en zag te weinig
de grond,' wist een vooroorlogse
dichter al, maar voor de huidige
jongeren geldt dat kennelijk
niet. Weliswaar wordt, zo legt
Van Gogh in zijn inleiding uit,
met zijn 'sterren' bedoeld de
kosmos, een modern soort fel
hemels licht en heet het, onder
verwijzing naar Jules Deelder:
'In Sprong naar de sterren
laat de Neon-Romantiek niet
alleen haar licht schijnen over
de duistere stad, maar ook over
de donkere kosmos en alles
daartussen. Zo er al licht is in
deze bundel, is dit het
felgekleurde neonlicht.'
Misschien wat meer cyberspace
dan Mondschein dus. Maar
zo'n titel kies je natuurlijk
niet zomaar. Sterren zijn als
dichterlijke iconen ouderwets en
romantisch en dat is dus ook hun
uitstraling. Niet de aarde maar
het verre rijk lokt. Hoe dan
ook, een heel ander soort titel
dan die gespierde noemers van de
vorige generatiebundelaars: Maximaal,
De Nieuwe wilden, Aan
iedere spijker een regel.
VOORAF
Sinds Bertus Aafjes het
artikel 'S.S. de poëzie
binnen gemarcheerd?' schreef,
zijn er al vaak aanvallen
gedaan op experimentele
poëzie. Ilja Leonard
Pfeijffer is de zoveelste in
de rij die jonge en
vernieuwende dichters probeert
de mond te snoeren door hun
gedichten slechter te vinden,
dan de onbegrijpelijke en
daardoor betere gedichten van
poëten als Ilja Leonard
Pfeijffer.
(uit 'Tzum'
#12)
(...) 'Ik gun de gebeurende
dichters hun podiumsuccessen,
ik gun ze hoge oplagen en vele
herdrukken, ik gun ze een
goede gezondheid en een
onbezorgde oude dag, laat daar
geen misverstand over bestaan.
Eigenlijk is het mij hier ook
helemaal niet om te doen. Het
gaat mij hier om een kwestie
die het belang van hun poëzie
zelfs nog overstijgt,' aldus
Pfeijffer. Ter
verduidelijking: van afgunst
is bij Ilja Leonard Pfeijffer
geen sprake. Net zomin als dat
er ruimte is voor nuancering
en afgemeten beoordeling in
zijn betoog. (...)
Pfeijffer durft openbaar
stelling te nemen, dat spreekt
voor hem. Maar door constant
te citeren uit zijn eigen
gedichten werpt hij op zijn
minst de verdenking van
subjectiviteit op zich. Het
moet gezegd, die poëzie
begrijpt hij aardig, maar oog
of enig begrip voor
andersoortige poëzie is hem
vreemd. Dat blijkt uit de vele
generalisaties en
simplificaties waarmee hij
zijn afkeur voor eenvoudige
gedichten uit.
Zo schrijft hij dat de meeste nieuwe dichters gedichten schrijven die maximaal zijn toegesneden op een luisterend publiek. Dat het andersom gegaan kan zijn, gaat er bij hem niet in. Hij gaat zelfs zover dat hij opmerkt over Ruben van Gogh: 'Hij is begonnen als cabaretier en is zijn teksten pas later op papier gaan zetten'. Cabaretiers zetten hun teksten niet eerst op papier, leren we dus van Pfeijffer. (Gideon van Ligten, Tzum #12, 27-12-2000)
Er is sinds het uitkomen van
de van Bzzlletin oktober
2000 een discussie op gang
gekomen over podiumdichters
en of zij wel of niet in
staat zijn goede poëzie te
schrijven. De dichter en
classicus Ilja Leonard
Pfeijffer publiceerde in het
genoemde blad een artikel
met de titel 'De mythe van
de verstaanbaarheid', waarin
hij zijn eigen poëtica
lijnrecht tegenover
tegenover de veronderstelde
poëtica van een aantal
dichters stelt, een groep
dichters die allen
generatiegenoten zijn en
waarvan sommigen uit
Groningen komen, maar
waarvan de meeste het niet
eens zijn met het feit dat
zij in een groep worden
gezet met 'inconsistente' en
'feitelijk onjuiste'
omheiningen. Hieromtrent is
een fikse discussie
ontvlamd, die draait om
vragen als 'wat zijn
podiumdichters eigenlijk?',
'is meneer Pfeijffer wel zo
anders dan de genoemde groep
dichters, als hij beweert te
zijn?' en 'heeft meneer
Pfeijffer genoeg
steekhoudende argumenten om
zijn stelling staande te
houden?'. Het artikel 'De
mythe van de
verstaanbaarheid' kan voor
eigen gebruik in wordformaat
opgevraagd worden bij Petra
Else Jekel. De discussie
speelt zich af op het
'zaterdagse katern' van de
Epibode.
(Petra Else Jekel, Groninger Literatuur Krant, december 2000)
De strijd tussen de twee
stromingen in de Nederlandse
poëzie is er een tussen
appels en de peren,
rekkelijken en preciezen,
rappers en ganzenveren. Ilja
Leonard Pfeijffer trekt van
leer tegen een 'nieuwe
generatie dichters', die als
belangrijkste kenmerk hebben
dat zij begrijpelijke poëzie
schrijven. çltijd weer die
Auto-drop. Het zou verbóden
moeten worden!'
Wat doet men in Nederland
als men iets over poëzie
wil weten? Koopt men een
dichtbundel? Ontvoert men
een bekende dichter ter
ondervraging? Probeert men
zelf een rondeel te
schrijven? Nee natuurlijk:
men schrijft een enquête
uit.
De redactie van NRC Handelsblad startte vorige maand een 'serieus onderzoek naar de poëzievoorkeuren van de lezende Nederlander': een zoektocht naar Het Ideale Gedicht. Men publiceerde een lijst van tien vragen ('Wat doet Het Ideale Gedicht vooral? Keuze uit: Stemt tot nadenken/ontroert/troost/stemt melancholisch/amuseert/verontrust/is leerzaam'). Drieduizendtweehonderd brave vaderlanders vulden de vragenlijst in, de dienstdoende NRC-redacteur schreef er een samenvattend stukje bij, en ziedaar: Het Ideale Gedicht is een 'weemoedig en tijdloos gedicht over het raadsel van het bestaan dat tot nadenken stemt en waarin niets verboden is; een zwak-metrisch gedicht in free verse met een variatie aan rijm, geschreven in de ik-vorm en zich afspelend in een niet nader aangeduid seizoen'. Aldus heden bij meerderheid van stemmen bepaald, vergadering gesloten, doe mij maar een jonge met ijs. De criteria liggen er, we kunnen aan de slag, en dus worden er door NRC elf dichters gevraagd een poging te doen om Het Ideale Gedicht te schrijven, waaronder Gerrit Komrij, Anna Enquist, Rutger Kopland, Simon Vinkenoog, Ivo de Wijs en Jan Wolkers. Dat deze opdracht onmogelijk is, alleen al doordat Het Ideale Gedicht niet geschreven kan worden door een dichter die aan de leiband moet lopen - laat staan aan tien leibanden tegelijk - dat hoeven we eigenlijk niet eens te vertellen, dat weet de redactie van NRC ook wel. Maar wat veel interessanter is dan die hele enquête en de ongetwijfeld blaarvormende poëzie die er straks uit naar voren komt, is de strijd tussen twee stromingen in de Nederlandse poëzie die er straks in naar voren komt: een strijd tusssen de appels en de peren, tussen de rekkelijken en de preciezen, de rappers en de ganzeveren, tussen de begrijpelijke en de onbegrijpelijken. De eerste schermutselingen in deze strijd vonden plaats afgelopen november, in het literaire tijdschrift Bzzlletin. De dichter Ilja Leonard Pfeiffer (ook deelnemer aan de NRC-opdracht) schreef daarin een artikel getiteld De mythe van de Verstaanbaarheid. Hierin trok hij van leer tegen een 'nieuwe generatie dichters', die als belangrijkste kenmerk hebben dat zij begrijpelijke poëzie schrijven, en die hun werk vaak op pop- en andere podia ten gehore brengen (al of niet begeleid door scratchende deejays, flikkerende stroboscopen en gesampelde doodskreten). Onder deze nieuwe generatie schaarde hij de jonge dichters Ruben van Gogh, Ramsey Nasr, Bart FM Droog, Serge van Duijnhoven, Ingmar Heijtze (ook deelnemer aan de NRC-opdracht), Tjitse Hofman, Hagar Peeters, Tommy Wieringa, Arjan Witte en Olaf Zwetsloot. De selectie is aanvechtbaar, maar het was een aardig stuk, waarin Pfeijffer soms overtuigend, soms wat omslachtig, maar met leuke voorbeelden aantoonde dat onbegrijpelijke poëzie altijd beter is dan begrijpelijke poëzie. Zijn voornaamste stelling was dat verstaanbare poëzie eenduidig, eendimensionaal, recht-toe-recht-aan en plat is, en dat een begrijpelijk gedicht de complexiteit van het menselijk denken en handelen onmogelijk kan vatten. Onbegrijpelijke poëzie - dat wil zeggen: voor meerdere, zeg maar ontelbare interpretaties vatbare poëzie - probeert in ieder geval die complexiteit en 'inelkaargewikkeldheid' te vatten. Het was vooral aardig dat Pfeijffer deze stelling onderbouwde met voorbeelden uit zijn eigen poëzie, en dat hij niet aarzelde om dingen te zeggen als: 'De reden waarom dit een van mijn beste regels is...' Ik vind dat een vertrouwenwekkende manier van poëzie bespreken: een bakker hoort zijn eigen brood het lekkerst te vinden. De aangesproken dichters waren iets minder enthousiast. Beter gezegd: ze waren razend. Na de publicatie van het stuk van Pfeijffer ontstond binnen de aangesproken dichtersgroep een druk e-mailverkeer en er volgde een stroom van reacties, die werd gepubliceerd op de, overigens uitstekend verzorgde, website van de zogenaamde Dichters uit Epibreren, een dichterscollectief van optredende dichters. Bart FM Droog, de beheerder van de site, riep vrienden en collega's per e-mail op om te reageren op het stuk van Pfeijffer. De binnengekomen reacties, gepubliceerd op de website, logen er dan ook niet om. 'Ongefundeerde egomanen-onzin, gesubsidieerde zelfverheerlijking' (Jan Hendrik Klug). 'Geraaskal' (Ingmar Heijtze). 'VERSCHEUREN, dat lucht op,' (Tjitse Hofman). 'De stijl en de methode van Pfeijffer wekten bij mij het vermoeden dat hij in zijn jonge jaren wellicht stage liep bij de Pravda.' (Ronald Ohlsen) En de site-beheerder voegde daar op persoonlijke titel nog aan toe: 'Geschiedvervalsing, schaamteloos reclamestuk, droomuniversum van waanideeën.' (Bart FM Droog). Bij zulke reacties is maar één conclusie mogelijk: Ilja Leonard Pfeijffer heeft een droomstuk geschreven. Welke andere criticus kan erop bogen om zulke furieuze reacties teweeg te brengen? Ik moet bekennen dat ik een vurige jaloezie voel. Maar vooral vraag ik me af: waaróm is iedereen zo laaiend? Pfeijffer mag toch best zeggen dat hij de poëzie die hij zelf schrijft waardevoller vindt dan die van anderen? Waar komt al die nijd vandaan? Een gedeeltelijk antwoord is te vinden in de woorden die dichter Olaf Zwetsloot aan zijn nog nasidderende mededichters stuurde: ÔEens te meer wordt duidelijk hoe in Nederland wordt neergekeken op orale poëzie.' Zwetsloot betoogt verder dat minachting voor het gesproken woord getuigt van een gebrek aan cultureel bewustzijn, omdat de Westerse cultuur voortkomt uit een orale traditie. Ook een aantal andere dichters wijst op de overeenkomsten tussen hun optredens en de traditie van het 'doorgegeven' woord, en hoe belangrijk het is dat die traditie wordt voortgezet. Het is een merkwaardig argument, voor wie wel eens een Crossing Border-optreden van bijvoorbeeld Serge van Duijnhoven heeft bijgewoond, of wie De Dichters uit Epibreren ooit heeft zien oreren. De hamerende beats onder Van Duijnhovens woorden staan er in elk geval borg voor dat de die avond gesproken verzen onmogelijk via de orale traditie kunnen worden doorgegeven. Ook de donderende voordracht van Bart FM Droog (die als twee druppels water lijkt op de barse stem uit de bekende tv-reclame: 'Altijd weer die Auto-drop. Het zou verbóden moeten worden!') staat een goede receptie en doorgave van de poëzie aan volgende generaties wel eens in de weg. Gelukkig maakt dat niet uit, want we hebben tegenwoordig boeken, waarin we het allemaal nog eens kunnen nalezen. Maar we zijn nu aangeland bij een oppervlakkig kenmerk van de door Pfeijffer getackelde dichtersgroep: het op een podium voorlezen. Daar ging het eigenlijk niet om. Belangrijker was Pfeijffers stelling: is onbegrijpelijke poëzie altijd beter dan begrijpelijke poëzie? Ik ben het in zoverre eens met Pfeijffer dat ik de lieve verzen van Hagar Peeters ('Genoeg gedicht over de liefde vandaag/ Want al schrijvend heb ik de liefde niet bedreven'), of de al even toegankelijke geinige poëzie van Ingmar Heijtze ('De grootste motherfucker/is toch altijd nog je vader') niet als het toppunt van de hedendaagse Nederlandse poëzie beschouw (Moet het dan meteen het toppunt zijn? Ja, dat moet). Aan de andere kant denk ik dat er weinig te verbeteren is aan een volmaakt begrijpelijk vers als dit:
IK
Schrijf gedichten Als dunne bomen.
Wie
kan zo mager praten met de taal als ik?
Misschien
Is mijn vader Gierig geweest Met het zaad.
Ik heb
Hem nooit Gekend Die man.
Ik heb
nooit een echt woord gehoord of het deed pijn.
Om pijn
Te schrijven Heb je Weinig woorden Nodig.
Een gedicht van Jan Arends.
En dan zijn er nog de gedichten die direct begrijpbaar lijken maar dat niet zijn, omdat ze in begrijpelijke woorden een situatie schetsen die niet logisch, niet lineair of anderszins niet begrijpelijk is, maar die wel bestaat, in een ander universum dan dit ø zeg maar het aangrenzende universum van de dichter. De poëzie in zijn algemeen is te veelvormig om haar simpelweg te kunnen onderverdelen in begrijpelijk en niet-begrijpelijk. Er kunnen ook vraagtekens gezegd worden bij Pfeijffers indeling van dichters bij de ene of de andere groep. Zo rekent hij Menno Wigman tot zijn 'eigen' groep van dichters die niet 'eendimensionaal' schrijven, maar dezelfde Wigman heeft ooit gezegd (zoals Bart FM Droog terecht opmerkt) dat hij zich erop toelegt om in zijn poëzie niet één woord te gebruiken waarvoor een lezer naar het woordenboek moet grijpen. En om de verwarring nog groter te maken staat Pfeijffer broederlijk naast de nu zo boze dichters in de vorig jaar verschenen bloemlezing Sprong naar de Sterren, samengesteld door Ruben van Gogh. De flaptekst van dit boek spreekt van 'heldere, toegankelijke gedichten. Niks cryptisch, niks hermetisch.' Dus waar Ilja Pfeijffer zijn collegaÕs (waaronder Ruben van Gogh) de mantel uitveegt vanwege het al te toegankelijke karakter van hun poëzie, wordt diezelfde toegankelijkheid door diezelfde dichters gebruikt als een aanprijzing van ø onder meer ø de gedichten van Ilja Leonard Pfeijffer. Blijft de vraag of Het Ideale gedicht een begrijpelijk of een onbegrijpelijk gedicht zal blijken te zijn. Volgens de NRC-enquête vindt in ieder geval 42 % van de deelnemers dat Het Ideale Gedicht meerduidig of raadselachtig moet zijn, en maar 6 % eist dat een gedicht direct begrijpelijk is. Het gros van de poëzieliefhebbers is het dus met Pfeijffer eens. Maar gelukkig heeft de democratie het in de poëzie niet voor het zeggen. De poëzie is nog altijd een stelsel van parallelle universums, en in elk universum zit een andere dichter op de dictatorsstoel. Iemand die het er niet bevalt hoeft niet te blijven. Er zijn overal deuren.
Ruben van
Gogh (samenst.), Sprong naar
de sterren. Uitgeverij
Kwadraat, f 29,90
Bart FM Droog, Benzine. Uitgeverij Passage, f 25,- Ingmar Heytze, Aan de bruid. Uitgeverij Podium, f 24,90 Ilja Leonard Pfeijffer, Van de vierkante man. Uitgeverij De Arbeiderspers, uitverkocht. Pfeijffers nieuwe bundel, Het glimpen van de welkwiek, verschijnt in maart. Bzzlletin Literair, nummer 274. Uitgeverij Bzztôh, f 17,50 (Adriaan Jaeggi, Het Parool, 22-12-2000)
PFEIJFFER EN DE
PODIUMDICHTERS
In het oktobernummer van het literaire tijdschrift Bzzlletin stond een artikel van Ilja Leonard Pfeijffer, waarin deze flink uithaalt naar de zogenaamde podiumdichters: 'Verstaanbare poëzie is eenduidig, eendimensionaal, recht-toe-recht-aan en plat. Zij vertoont de drang tot simplificeren omwille van de duidelijkheid. Daarom is zulke verstaanbare poëzie vals en leugenachtig' Heytze, Droog, Van Gogh e.a. schoppen terug op de website Rottend Staal. (Meanderkrant-op-zondag, nummer 121, 24-12-2000)
|