DE PERS OVER 'DE MYTHE DER VERSTAANBAARHEID' VAN ILJA LEONARD PFEIJFFER - DEEL 1

Hetgeen de betrokken dichters zelf schreven, kunt u hier lezen.
Een overzicht van alle persmeldingen kunt u hier lezen.
pagina vergt enige laadtijd

Volkskrant Peter Swanborn 21-11-2000
Nieuwsblad v/h Noorden Bram Hulzebos 25-11-2000
Open brief I.L. Pfeijffer 27-11-2000
Vrij Nederland Rob Schouten   9-12-2000
Groninger Literatuur Krant Petra Else Jekel december 2000
Het Parool  Adriaan Jaeggi 22-12-2000
Meanderkrant ? 24-12-2000
Tzum -vooraf Coen Peppelenbos 27-12-2000
Tzum  Gideon van Ligten 27-12-2000

terug naar boven



 

TIJDSCHRIFTEN: MEEPSE BARG

Hetzelfde probleem [de vraag of een gedicht net zo onbegrijpelijk als een cryptogram mag zijn -bfmd] komt uitvoerig aan bod in een uitdagend artikel van dichter en classicus Ilja Leonard Pfeijffer, eerder dit jaar de winnaar van de C. Buddingh'-prijs voor nieuwe poëzie. In zijn De mythe van de verstaanbaarheid wijst hij de gehele huidige generatie van 'gebeurende' dichters terecht. Het werk van Ruben van Gogh, Ingmar Heytze, Serge van Duijnhoven, Hagar Peeters, Bart FM Droog, van al deze voorstanders van maximale verstaanbaarheid, wordt door Pfeijffer genadeloos als 'ouderwets' en 'vals en leugenachtig' afgedaan: 'De opvatting dat verstaanbare poëzie beter is dan moeilijke poëzie is en misvatting. Sterker nog, het is precies tegenovergesteld aan de waarheid. Onbegrijpelijke poëzie is altijd beter dan makkelijke poëzie.'
Vervolgens houdt Pfeijffer een glashelder betoog waarin hij het belang aantoont van 'verschillende soorten van begrijpen'. Als voorbeeld haalt hij het gedicht 'Aan Lesbia' van Lucebert aan: 'de oude Meepse barg ligt / nimmermeer in drab'. Twee regels die Pfeijffer vroeger konden troosten want 'ze verbeelden tegelijk de ondergang van het avondland en het gevoel dat je hebt als je uit bad komt'. Totdat Pfeijffer op een kwade dag het woordenboek pakte en de woorden 'meeps' en 'barg' opzocht: ''Daar heb ik spijt van. Nu ik weet wat deze woorden betekenen, hebben de verzen aan betekenis ingeboet. De toverspreuk doet het niet meer.'
Het is jammer dat in deze Bzzlletin de 'gebeurende' dichters zelf niet aan het woord komen, want het zou interessant zijn om te vernemen wat zij vinden van 'poëzie' als 'toverspreuk'. De kans bestaat dat zij een soortgelijke betovering zoeken, alleen niet in papieren woorden maar in het ritme van de voordracht. Ze noemen zich niet voor niets 'gebeurende' dichters. Op hun wijze van voordragen gaat Pfeijffer echter geheel niet in. Een gemiste kans, want anders had hij geweten dat de door hen zo hoog in het vaandel gedragen verstaanbaarheid tijdens hun voordrachten grotendeels wordt opgeofferd aan de roes van het moment.
Bzzlletin., Uitgeverij BZZTOH, jaargang 30, nummer 274, 135 pagina, fl 17,50.
(Peter Swanborn, De Volkskrant, 21-11-2000)


terug naar persoverzicht


FIRMA SCHEET EN DONDERSLAG PIEPT MOORD EN BRAND

In het jongste nummer van het literaire tijdschrift Bzzlletin kraakt de dichter Ilja Leonard Pfeijffer een paar kritische noten over dichters rond het Groninger internetmagazine 'Rottend Staal Online'. Geestelijk vader Bart FM Droog: 'Kijk, die Pfeijffer is gewoon een hypocriete zak.'

'Groningen - Grimmig. Zo kun je de reacties van een aantal schrijvers en dichters op een essay van de dichter Ilja Leonard Pfeijffer gerust omschrijven. Pfeijffer is een 'zeiksnor' vindt Tommy Wieringa. De Groninger schrijver Ronald Ohlsen voelt medelijden met Pfeijffer als hij halverwege het essay in de gaten krijgt dat 'de Bzzlletin-redactie hem in het geheel niet tegen zichzelf in bescherming heeft willen nemen'. Arjan Witte vindt dat Pfeijffer beter de verpleging in kan en Olaf Zwetsloot beticht de dichter van een gebrek aan cultureel bewustzijn. Deze reacties zijn te lezen op 'Rottend Staal Online', een literair internetmagazine dat vrijwel dagelijks wordt ververst door de Groninger dichter Bart FM Droog.
Welke doodzonde Pfeijffer heeft begaan?
Hij heeft de droeve moed gehad om een polemiek te starten tegen dichters die hun werk 'maximaal toesnijden' op een luisterend publiek. Het vertrekpunt van die polemiek is 'een nieuwe generatie dichters die elkaar vinden rond de podia van Utrecht en Groningen, in tijdschriften als 'Rottend Staal', op groepsportretten in 'Avantgarde' en ''HP/De Tijd' en in de bloemlezing Sprong naar de sterren die Ruben van Gogh heeft samengesteld', aldus Pfeijffer in Bzzlletin. Pfeijffer signaleert een kloof in de Nederlandse poëzie: aan de ene kant 'de dinosaurussen van het doorwrochte, ondoorgrondelijke elitarisme', aan de andere kant de 'hippe, nieuwe dichters die midden in het leven staan', of zoals Ingmar Heytze het noemt in een gedicht: 'Links ligt een Jurassic Park / van diep mystieke symboliek / en doorgeroeste hermetiek / (...) Rechts zie je de slangenkuil / van ruige shit op wrede beats: de firma Scheet en Donderslag / papaver in de longen, preekt / van rap & poetry van niets.'
Pfeijffer heeft fundamentele bezwaren tegen de vaak inderdaad zeer verstaanbare poëzie van de dichters rond de Groninger en Utrechter podia. Hij vindt: 'een gedichtje dat je in één keer helemaal snapt, waarna je het volgende gedichtje kunt lezen, dat je ook weer in één keer kunt begrijpen, doet je niets omdat je doet wat je altijd al doet. zulke hapklare poëzie is gewoon hetzelfde als zappen.'
De klare taal die de verstaanbare dichters bezigen, vindt Pfeijffer, is oninteressante taal, omdat het de taal is die we 'de hele dag al om ons heen horen leuteren. de verstaanbare dichters hopen wel dat ze hip, verguisd en experimenteel zijn, maar in feite mijden ze elk risico door gewoontjes en alledaags te kwebbelen. (...) Gewone spreektaal is er al genoeg'.
Au!
Pfeijffer eindigt zijn essay aldus: 'Dit brengt ons op misschien wel het allerbelangrijkste bezwaar tegen de roep om verstaanbaarheid. Dit programma wil poëzie ontdoen van spel, experiment, risico en gevaar, kortom van alles wat poëzie eigen is.'
Is Pfeijffer een hypocriete zak zonder cultureel bewustzijn die beter de verpleging in kan? Of bevestigen de dichters rond de Groninger en Utrechter podia het beeld dat het dichtersgilde uit overgevoelige, tere zielen bestaat?
(Bram Hulzebos, Nieuwsblad van het Noorden, 25-11-2000)


terug naar persoverzicht


PFEIJFFERS UITLEG

Op 27 november stuurde I.L. Pfeijffer een 'open brief' aan al diegenen met email-verbinding waarover hij in zijn Bzzlletin-artikel lasterde. In deze brief verontschuldigde hij zich door te stellen dat: 'Ik wil alleen niet zijn zoals jullie' en dat zijn artikel niets meer is dan 'een schaamteloos pleidooi' voor zijn eigen poëzieopvattingen, hetgeen natuurlijk door iedereen doorzien zou worden.
Wij vrezen van niet.

terug naar persoverzicht


 


HET NIEUWE STRIJDBIJLTJE
Makkelijke of moeilijke poëzie

De meest opmerkelijke poëzietitel van de afgelopen tijd is beslist Sprong naar de sterren, de bloemlezing waarin Ruben van Gogh zijn generatiegenoten opstapelde. 'Ik staarde teveel naar de sterren en zag te weinig de grond,' wist een vooroorlogse dichter al, maar voor de huidige jongeren geldt dat kennelijk niet. Weliswaar wordt, zo legt Van Gogh in zijn inleiding uit, met zijn 'sterren' bedoeld de kosmos, een modern soort fel hemels licht en heet het, onder verwijzing naar Jules Deelder: 'In Sprong naar de sterren laat de Neon-Romantiek niet alleen haar licht schijnen over de duistere stad, maar ook over de donkere kosmos en alles daartussen. Zo er al licht is in deze bundel, is dit het felgekleurde neonlicht.' Misschien wat meer cyberspace dan Mondschein dus. Maar zo'n titel kies je natuurlijk niet zomaar. Sterren zijn als dichterlijke iconen ouderwets en romantisch en dat is dus ook hun uitstraling. Niet de aarde maar het verre rijk lokt. Hoe dan ook, een heel ander soort titel dan die gespierde noemers van de vorige generatiebundelaars: Maximaal, De Nieuwe wilden, Aan iedere spijker een regel.
Literaire generaties duren niet erg lang, zo'n tien jaar of er staan weer nieuwe te trappelen. Daar waar Komrij stopt, begint Van Gogh, beweert de samensteller zelf, en dat is niet toevallig zo want in de laatste editie van Komrijs Duizend en enige gedichten bleken de voormalige tegenstemmen, die der Maximalen, opeens gecanoniseerd. Sprong naar de sterren is dus alweer de volgende, dit keer nogal romantische reactie op die aardse, wijsgerige, agnostische vorige generatie die voor je gevoel juist op stoom begon te komen: K. Michel, Arjen Duinker, Elma van Haren, Erik Menkveld, Peter van Lier, Tonnus Oosterhoff. (...)
Maar zoals uit Maximaal zich indertijd al vlot dichters afscheidden die, weliswaar opgenomen, zich er toch niet thuisvoelden (K. Michel, Duinker, Van Haren bijvoorbeeld), zo vergaat het nu ook Sprong naar de sterren. Daarin staan dichters als Menno Wigman, Erik Menkveld, Ilja Leonard Pfeijffer, Ilse Starkenburg, die zich in het geheel niet laten rijmen met Van Goghs springerige peptalk.
En dat blijkt ook. In het jongste nummer van Bzzlletin, een poëziespecial, trekt Pfeijffer zich schielijk terug uit het juist gevormde Neon-romantisch-realistische kamp. Hij doet dat in een artikel 'De mythe der verstaanbaarheid', waarin hij samen met de door hem gemobiliseerde Erik Menkveld, René Puthaar, Victor Schiferli, Mustafa Stitou, André Verbart en Menno Wigman, gedag zegt tegen de hem al te verstaanbare Van Gogh en diens geestverwanten Bart FM Droog, Serge van Duijnhoven, Ingmar Heytze, Tjitse Hofman, Hagar Peeters, Tommy Wieringa, Arjan Witte en Olaf Zwetsloot.
Om het kort samen te vatten: Pfeijffer keert zich tegen het adagium van gemakkelijke, hapklare poëzie die het zo goed op het podium doet en pleit voor ongewone, moeilijke, zelfs ontoegankelijke poëzie want, dat is niet de taak van de poëzie, om dingen gewoon te zeggen. als je dat wil, kun je net zo goed proza schrijven. Je moet de dingen concreet maken door ze te laten zien, voelen, ruiken en proeven' en verder: 'Complexe gedichten worden geschreven omdat de werkelijkheid complex is. Verstaanbare poëzie is eenduidig, eendimensionaal, recht-toe-recht-aan en plat.'
Onmiskenbaar wordt hier een traditioneel poëtisch geschil opnieuw uitgevent, dat ook ten tijde van de Vijftigers al leefde en jaren daarna: dat tussen verstaanbare, vertellende gedichten en ingewikkelde, organische poëzie. Er is klaarblijkelijk wel erg weinig nieuws onder de zon als het om dichterlijke conflicten gaat. Voor inzichten in dezelfde kwestie kun je dan ook nog steeds rustig terecht bij Rodenko's oude exercities over de experimentele poëzie, in de inleiding op Nieuwe Griffels, schone leien bijvoorbeeld. (...)
'Bename'en ord'nen geeft menschen vrede!', wist Henriëtte Roland Holst al. En dus verzet Van Gogh zich nadrukkelijk tegen ingewikkelde gedichten en diskwalificeert Pfeijffer de cabareteske eenvoud bij zijn leeftijdgenoten. En dan weet je: her en der wordt weer naar de strijdbijltjes geloerd.
(Rob Schouten, Vrij Nederland, 9-12-2000)

terug naar persoverzicht


VOORAF

Sinds Bertus Aafjes het artikel 'S.S. de poëzie binnen gemarcheerd?' schreef, zijn er al vaak aanvallen gedaan op experimentele poëzie. Ilja Leonard Pfeijffer is de zoveelste in de rij die jonge en vernieuwende dichters probeert de mond te snoeren door hun gedichten slechter te vinden, dan de onbegrijpelijke en daardoor betere gedichten van poëten als Ilja Leonard Pfeijffer.
Terwijl kranten als NRC Handelsblad gezellig keutelend over Het Ideale Gedicht pagina's verkwisten aan de kneuterige opvattingen van de gemiddelde Nederlander over poëzie is er een kleine oorlog in de dichtkunst. Tzum heeft, tot verdriet van menig recensent, geen poëticaal program, maar wanneer de ene partij in kranten en literaire tijdschriften meer dan genoeg aandacht krijgt, willen we graag de andere partij laten horen. Gideon van Ligten schreef een polemisch stuk over Pfeijffer en ook Ingmar Heytze komt in zijn Schetsboek terug op het stuk in Bzzlletin. (...)
(Coen Peppelenbos, Tzum #12, 27-12-2000)   

terug naar persoverzicht


TZUM KOTZEN: PFEIJFFER ALS STRENGE SCHOOLMEESTER

(uit 'Tzum' #12) 
(...) 'Ik gun de gebeurende dichters hun podiumsuccessen, ik gun ze hoge oplagen en vele herdrukken, ik gun ze een goede gezondheid en een onbezorgde oude dag, laat daar geen misverstand over bestaan. Eigenlijk is het mij hier ook helemaal niet om te doen. Het gaat mij hier om een kwestie die het belang van hun poëzie zelfs nog overstijgt,' aldus Pfeijffer. Ter verduidelijking: van afgunst is bij Ilja Leonard Pfeijffer geen sprake. Net zomin als dat er ruimte is voor nuancering en afgemeten beoordeling in zijn betoog. (...)
Pfeijffer durft openbaar stelling te nemen, dat spreekt voor hem. Maar door constant te citeren uit zijn eigen gedichten werpt hij op zijn minst de verdenking van subjectiviteit op zich. Het moet gezegd, die poëzie begrijpt hij aardig, maar oog of enig begrip voor andersoortige poëzie is hem vreemd. Dat blijkt uit de vele generalisaties en simplificaties waarmee hij zijn afkeur voor eenvoudige gedichten uit.
Zo schrijft hij dat de meeste nieuwe dichters gedichten schrijven die maximaal zijn toegesneden op een luisterend publiek. Dat het andersom gegaan kan zijn, gaat er bij hem niet in. Hij gaat zelfs zover dat hij opmerkt over Ruben van Gogh: 'Hij is begonnen als cabaretier en is zijn teksten pas later op papier gaan zetten'. Cabaretiers zetten hun teksten niet eerst op papier, leren we dus van Pfeijffer. 
(Gideon van Ligten, Tzum #12, 27-12-2000)

terug naar persoverzicht


PODIUMDICHTERS?
 
Er is sinds het uitkomen van de van Bzzlletin oktober 2000 een discussie op gang gekomen over podiumdichters en of zij wel of niet in staat zijn goede poëzie te schrijven. De dichter en classicus Ilja Leonard Pfeijffer publiceerde in het genoemde blad een artikel met de titel 'De mythe van de verstaanbaarheid', waarin hij zijn eigen poëtica lijnrecht tegenover tegenover de veronderstelde poëtica van een aantal dichters stelt, een groep dichters die allen generatiegenoten zijn en waarvan sommigen uit Groningen komen, maar waarvan de meeste het niet eens zijn met het feit dat zij in een groep worden gezet met 'inconsistente' en 'feitelijk onjuiste' omheiningen. Hieromtrent is een fikse discussie ontvlamd, die draait om vragen als 'wat zijn podiumdichters eigenlijk?',  'is meneer Pfeijffer wel zo anders dan de genoemde groep dichters, als hij beweert te zijn?' en 'heeft meneer Pfeijffer genoeg steekhoudende argumenten om zijn stelling staande te houden?'. Het artikel 'De mythe van de verstaanbaarheid' kan voor eigen gebruik in wordformaat opgevraagd worden bij Petra Else Jekel. De discussie speelt zich af op het 'zaterdagse katern' van de Epibode.
(Petra Else Jekel, Groninger Literatuur Krant, december 2000)

 

terug naar persoverzicht


PFEIJFFER BINDT DE STRIJD AAN

De strijd tussen de twee stromingen in de Nederlandse poëzie is er een tussen appels en de peren, rekkelijken en preciezen, rappers en ganzenveren. Ilja Leonard Pfeijffer trekt van leer tegen een 'nieuwe generatie dichters', die als belangrijkste kenmerk hebben dat zij begrijpelijke poëzie schrijven. çltijd weer die Auto-drop. Het zou verbóden moeten worden!' 
 
Wat doet men in Nederland als men iets over poëzie wil weten? Koopt men een dichtbundel? Ontvoert men een bekende dichter ter ondervraging? Probeert men zelf een rondeel te schrijven? Nee natuurlijk: men schrijft een enquête uit.
De redactie van NRC Handelsblad startte vorige maand een 'serieus onderzoek naar de poëzievoorkeuren van de lezende Nederlander': een zoektocht naar Het Ideale Gedicht. Men publiceerde een lijst van tien vragen ('Wat doet Het Ideale Gedicht vooral? Keuze uit: Stemt tot nadenken/ontroert/troost/stemt melancholisch/amuseert/verontrust/is leerzaam'). Drieduizendtweehonderd brave vaderlanders vulden de vragenlijst in, de dienstdoende NRC-redacteur schreef er een samenvattend stukje bij, en ziedaar: Het Ideale Gedicht is een 'weemoedig en tijdloos gedicht over het raadsel van het bestaan dat tot nadenken stemt en waarin niets verboden is; een zwak-metrisch gedicht in free verse met een variatie aan rijm, geschreven in de ik-vorm en zich afspelend in een niet nader aangeduid seizoen'. Aldus heden bij meerderheid van stemmen bepaald, vergadering gesloten, doe mij maar een jonge met ijs.
De criteria liggen er, we kunnen aan de slag, en dus worden er door NRC elf dichters gevraagd een poging te doen om Het Ideale Gedicht te schrijven, waaronder Gerrit Komrij, Anna Enquist, Rutger Kopland, Simon Vinkenoog, Ivo de Wijs en Jan Wolkers. Dat deze opdracht onmogelijk is, alleen al doordat Het Ideale Gedicht niet geschreven kan worden door een dichter die aan de leiband moet lopen - laat staan aan tien leibanden tegelijk - dat hoeven we eigenlijk niet eens te vertellen, dat weet de redactie van NRC ook wel. Maar wat veel interessanter is dan die hele enquête en de ongetwijfeld blaarvormende poëzie die er straks uit naar voren komt, is de strijd tussen twee stromingen in de Nederlandse poëzie die er straks in naar voren komt: een strijd tusssen de appels en de peren, tussen de rekkelijken en de preciezen, de rappers en de ganzeveren, tussen de begrijpelijke en de onbegrijpelijken.
De eerste schermutselingen in deze strijd vonden plaats afgelopen november, in het literaire tijdschrift Bzzlletin. De dichter Ilja Leonard Pfeiffer (ook deelnemer aan de NRC-opdracht) schreef daarin een artikel getiteld De mythe van de Verstaanbaarheid. Hierin trok hij van leer tegen een 'nieuwe generatie dichters', die als belangrijkste kenmerk hebben dat zij begrijpelijke poëzie schrijven, en die hun werk vaak op pop- en andere podia ten gehore brengen (al of niet begeleid door scratchende deejays, flikkerende stroboscopen en gesampelde doodskreten). Onder deze nieuwe generatie schaarde hij de jonge dichters Ruben van Gogh, Ramsey Nasr, Bart FM Droog, Serge van Duijnhoven, Ingmar Heijtze (ook deelnemer aan de NRC-opdracht), Tjitse Hofman, Hagar Peeters, Tommy Wieringa, Arjan Witte en Olaf Zwetsloot.
De selectie is aanvechtbaar, maar het was een aardig stuk, waarin Pfeijffer soms overtuigend, soms wat omslachtig, maar met leuke voorbeelden aantoonde dat onbegrijpelijke poëzie altijd beter is dan begrijpelijke poëzie. Zijn voornaamste stelling was dat verstaanbare poëzie eenduidig, eendimensionaal, recht-toe-recht-aan en plat is, en dat een begrijpelijk gedicht de complexiteit van het menselijk denken en handelen onmogelijk kan vatten. Onbegrijpelijke poëzie - dat wil zeggen: voor meerdere, zeg maar ontelbare interpretaties vatbare poëzie - probeert in ieder geval die complexiteit en 'inelkaargewikkeldheid' te vatten. Het was vooral aardig dat Pfeijffer deze stelling onderbouwde met voorbeelden uit zijn eigen poëzie, en dat hij niet aarzelde om dingen te zeggen als: 'De reden waarom dit een van mijn beste regels is...'
Ik vind dat een vertrouwenwekkende manier van poëzie bespreken: een bakker hoort zijn eigen brood het lekkerst te vinden. De aangesproken dichters waren iets minder enthousiast. Beter gezegd: ze waren razend.
Na de publicatie van het stuk van Pfeijffer ontstond binnen de aangesproken dichtersgroep een druk e-mailverkeer en er volgde een stroom van reacties, die werd gepubliceerd op de, overigens uitstekend verzorgde, website van de zogenaamde Dichters uit Epibreren, een dichterscollectief van optredende dichters. Bart FM Droog, de beheerder van de site, riep vrienden en collega's per e-mail op om te reageren op het stuk van Pfeijffer.
De binnengekomen reacties, gepubliceerd op de website, logen er dan ook niet om. 'Ongefundeerde egomanen-onzin, gesubsidieerde zelfverheerlijking' (Jan Hendrik Klug). 'Geraaskal' (Ingmar Heijtze). 'VERSCHEUREN, dat lucht op,'  (Tjitse Hofman). 'De stijl en de methode van Pfeijffer wekten bij mij het vermoeden dat hij in zijn jonge jaren wellicht stage liep bij de Pravda.' (Ronald Ohlsen) En de site-beheerder voegde daar op persoonlijke titel nog aan toe: 'Geschiedvervalsing, schaamteloos reclamestuk, droomuniversum van waanideeën.' (Bart FM Droog).
Bij zulke reacties is maar één conclusie mogelijk: Ilja Leonard Pfeijffer heeft een droomstuk geschreven. Welke andere criticus kan erop bogen om zulke furieuze reacties teweeg te brengen? Ik moet bekennen dat ik een vurige jaloezie voel. Maar vooral vraag ik me af: waaróm is iedereen zo laaiend? Pfeijffer mag toch best zeggen dat hij de poëzie die hij zelf schrijft waardevoller vindt dan die van anderen? Waar komt al die nijd vandaan?
Een gedeeltelijk antwoord is te vinden in de woorden die dichter Olaf Zwetsloot aan zijn nog nasidderende mededichters stuurde: ÔEens te meer wordt duidelijk hoe in Nederland wordt neergekeken op orale poëzie.' Zwetsloot betoogt verder dat minachting voor het gesproken woord getuigt van een gebrek aan cultureel bewustzijn, omdat de Westerse cultuur voortkomt uit een orale traditie. Ook een aantal andere dichters wijst op de overeenkomsten tussen hun optredens en de traditie van het 'doorgegeven' woord, en hoe belangrijk het is dat die traditie wordt voortgezet.
Het is een merkwaardig argument, voor wie wel eens een Crossing Border-optreden van bijvoorbeeld Serge van Duijnhoven heeft bijgewoond, of wie De Dichters uit Epibreren ooit heeft zien oreren. De hamerende beats onder Van Duijnhovens woorden staan er in elk geval borg voor dat de die avond gesproken verzen onmogelijk via de orale traditie kunnen worden doorgegeven. Ook de donderende voordracht van Bart FM Droog (die als twee druppels water lijkt op de barse stem uit de bekende tv-reclame: 'Altijd weer die Auto-drop. Het zou verbóden moeten worden!') staat een goede receptie en doorgave van de poëzie aan volgende generaties wel eens in de weg.
Gelukkig maakt dat niet uit, want we hebben tegenwoordig boeken, waarin we het allemaal nog eens kunnen nalezen.
Maar we zijn nu aangeland bij een oppervlakkig kenmerk van de door Pfeijffer getackelde dichtersgroep: het op een podium voorlezen. Daar ging het eigenlijk niet om.
Belangrijker was Pfeijffers stelling: is onbegrijpelijke poëzie altijd beter dan begrijpelijke poëzie? Ik ben het in zoverre eens met Pfeijffer dat ik de lieve verzen van Hagar Peeters ('Genoeg gedicht over de liefde vandaag/ Want al schrijvend heb ik de liefde niet bedreven'), of de al even toegankelijke geinige poëzie van Ingmar Heijtze ('De grootste motherfucker/is toch altijd nog je vader') niet als het toppunt van de hedendaagse Nederlandse poëzie beschouw (Moet het dan meteen het toppunt zijn? Ja, dat moet).
Aan de andere kant denk ik dat er weinig te verbeteren is aan een volmaakt begrijpelijk vers als dit:
 
IK
Schrijf gedichten
Als dunne bomen.
 
Wie
kan zo mager
praten
met de taal
als ik?
 
Misschien
Is mijn vader
Gierig geweest
Met het zaad.
 
Ik heb
Hem nooit
Gekend
Die man.
 
Ik heb
nooit
een echt woord gehoord
of het deed pijn.
 
Om pijn
Te schrijven
Heb je
Weinig woorden
Nodig.
 
Een gedicht van Jan Arends.
En dan zijn er nog de gedichten die direct begrijpbaar lijken maar dat niet zijn, omdat ze in begrijpelijke woorden een situatie schetsen die niet logisch, niet lineair of anderszins niet begrijpelijk is, maar die wel bestaat, in een ander universum dan dit ø zeg maar het aangrenzende universum van de dichter.
De poëzie in zijn algemeen is te veelvormig om haar simpelweg te kunnen onderverdelen in begrijpelijk en niet-begrijpelijk. Er kunnen ook vraagtekens gezegd worden bij Pfeijffers indeling van dichters bij de ene of de andere groep. Zo rekent hij Menno Wigman tot zijn 'eigen' groep van dichters die niet 'eendimensionaal' schrijven, maar dezelfde Wigman heeft ooit gezegd (zoals Bart FM Droog terecht opmerkt) dat hij zich erop toelegt om in zijn poëzie niet één woord te gebruiken waarvoor een lezer naar het woordenboek moet grijpen.
En om de verwarring nog groter te maken staat Pfeijffer broederlijk naast de nu zo boze dichters in de vorig jaar verschenen bloemlezing Sprong naar de Sterren, samengesteld door Ruben van Gogh. De flaptekst van dit boek spreekt van 'heldere, toegankelijke gedichten. Niks cryptisch, niks hermetisch.' Dus waar Ilja Pfeijffer zijn collegaÕs (waaronder Ruben van Gogh) de mantel uitveegt vanwege het al te toegankelijke karakter van hun poëzie, wordt diezelfde toegankelijkheid door diezelfde dichters gebruikt als een aanprijzing van ø onder meer ø de gedichten van Ilja Leonard Pfeijffer.
Blijft de vraag of Het Ideale gedicht een begrijpelijk of een onbegrijpelijk gedicht zal blijken te zijn. Volgens de NRC-enquête vindt in ieder geval 42 % van de deelnemers dat Het Ideale Gedicht meerduidig of raadselachtig moet zijn, en maar 6 % eist dat een gedicht direct begrijpelijk is. Het gros van de poëzieliefhebbers is het dus met Pfeijffer eens. Maar gelukkig heeft de democratie het in de poëzie niet voor het zeggen. De poëzie is nog altijd een stelsel van parallelle universums, en in elk universum zit een andere dichter op de dictatorsstoel. Iemand die het er niet bevalt hoeft niet te blijven. Er zijn overal deuren.
Ruben van Gogh (samenst.), Sprong naar de sterren. Uitgeverij Kwadraat, f 29,90
Bart FM Droog, Benzine. Uitgeverij Passage, f 25,-
Ingmar Heytze, Aan de bruid. Uitgeverij Podium, f 24,90
Ilja Leonard Pfeijffer, Van de vierkante man. Uitgeverij De Arbeiderspers, uitverkocht.
Pfeijffers nieuwe bundel, Het glimpen van de welkwiek, verschijnt in maart.
Bzzlletin Literair, nummer 274. Uitgeverij Bzztôh, f 17,50
(Adriaan Jaeggi, Het Parool, 22-12-2000)

terug naar persoverzicht


PFEIJFFER EN DE PODIUMDICHTERS

In het oktobernummer van het literaire tijdschrift Bzzlletin stond een artikel van Ilja Leonard Pfeijffer, waarin deze flink uithaalt naar de zogenaamde podiumdichters: 'Verstaanbare poëzie is eenduidig, eendimensionaal, recht-toe-recht-aan en plat. Zij vertoont de drang tot simplificeren omwille van de duidelijkheid. Daarom is zulke verstaanbare poëzie vals en leugenachtig'
Heytze, Droog, Van Gogh e.a. schoppen terug op de website Rottend Staal.
(Meanderkrant-op-zondag, nummer 121, 24-12-2000)

NIEMATZ HITST OP

foto: Bart FM Droog
In de Sint Simon-in-de-verte kerk te Epibreren hield gastkapelaan Max Niematz op zondag 24 december 2000 een opzwepende preek naar aanleiding van misleidende tijdschriften- en krantenpublicaties.



 

terug naar boven