"Er
zit poëzie in je slipje", zegt hij zacht.
Ik
kijk hem verbaasd verrast aan: "Hmm?"
"Kijk
dan hoe de kater tevreden in de hoek van de kamer ligt
te snuffelen aan je slipje", vertelt hij. "Katten
zien er altijd al uit alsof ze in de zevende hemel vertoeven,
maar deze kat ziet er intens gelukkig uit. Het lijkt wel
of hij de poëzie, de diepere betekenis, van je slipje
heeft doorgrond."
"Maar
hij ziet er zo rustig uit. Als jij met een gedicht bezig
bent, ga je met je voeten klapperen en begin je hysterisch
door de kamer te lopen."
"Als
ik met jouw slipje aan mijn snuit in de hoek van de kamer
zou liggen, zou ik ook rustig worden", legt mijn
minnaar geduldig uit. "Poëzie beleven is heel
wat anders dan poëzie opschrijven."
"Hoe
kan zo'n achterlijk beest als een kat nou poëzie
beleven?", vraag ik plagerig. "En waarom doet
hij dat met mijn slipje?"
"In
dit huis kan alles. Hier kunnen katten spreken, denken,
dichten en stilletjes wegmijmeren bij slipjes en BH's."
"Oh,
OK. Wie ben ík om jou tegen te spreken", onderbreek
ik zijn stortvloed aan woorden. Hij luistert niet.
"Als
ik die kat was - en nú ben ik die kat - zou ik
met mijn nagels het stof tussen de planken wegwurmen.
Me terugtrekken in een wereld van stof. Eén worden
met de stilte om me heen. Dagdromen over de nog onontdekte
eindeloze hoeveelheid hoeken in dit huis. Ik zou jaloers
zijn op de spin, die in ál de hoeken van het plafond
zijn web kan spannen en stilletjes, de dagen trekken traag
voorbij, wacht op een verdwaalde vlieg. Het leven in een
hoek, het teruggetrokkene ervan, is een ontkenning van
de buitenwereld. Een ontkenning van het universum. Wat
precies is, moet ik helaas toegeven, wat die schijterds
van dichters in hun gedichten doen. Ze vluchten voor de
onbegrijpelijke wereld en drenken zichzelf in de betekenissen
van woorden. De spin en de kat in hun hoeken zijn dichters.
De vlieg, het stof tussen de planken en je slipje zijn
voer voor poëzie. Begrijp je dat? Snap je nu waarom
ik denk dat de kat de poëzie van je slipje heeft
doorgrond?"
Hopelijk
heeft hij niet door hoe misnoegd ik naar hem kijk. Blij,
dat hij niet met zijn voeten is gaan klapperen, leg ik
mijn hoofd te slapen op zijn behaarde borst. Morgen zal
ik opschrijven, wat die dichter van mij voor een onzin
van onder zijn snorharen weet te toveren.
© Cindy Noorderwier, februari 2004,