Collateral Damage;
three bullets on highstreet

een waargebeurd relaas

Zaterdag 29 maart 2003

Brussel

Het is een verwachtingsvolle zaterdagavond in het vroege voorjaar; deze nacht zal de zomertijd ingaan, en in de slachthallen van Cureghem zal het Brussels International Filmfestival for Fantastic Film na middernacht zijn jaarlijkse 'vampierenbal'vieren. Mijn ega Anica M. en ik dineren met componiste Mariecke van der Linden in Les Alexiens, een matig maar niet onplezierig restaurant helemaal aan het begin van de Hoogstraat; daar waar het stadsgedeelte een beetje op Montmartre lijkt. De entrecote is niet a point, zoals besteld, maar bien cuit; het maakt echter niet uit want de frieten zijn goed, en het bier (Keizer Karel/Charles Quint) schuimt welig in de mokken met drie (Olen) en vier (Walcourt) armen; het Belgische mysterie der gespletenheid.

We zijn de laatsten die het restaurant verlaten, iets voor elven. Op straat lopen we gedrieeen aan de rechterkant van de Rue Haute over het troittoir. Halverwege, bij het huis van Breughel de Oude – dat met de gedenktsteen die suggereert dat d'oude meester hier kwartier hield van 1534 tot 1934, komen twee opgeschoten jongens ons luidruchtig toegemoet. De dunste zwaait met een luchtdrukpistool dat hij niet alleen in de lucht, maar ook in onze richting afschiet. Mijn vrouwelijk gezelschap duikt weg achter de wagens die geparkeerd staan; ik spring woedend op de jongen af. Zijn wat meer gedrongen kompagnon kijkt me uitdagend aan, alsof hij wil zeggen: 'haje wat?'. Zijn grimas glinstert in het lantaarnlicht. 'Waarom schiet je op ons?' roep ik uit. Arrogant doet de lange schutter of hij een wolkje wegblaast van de lange zwarte loop. 'Neuk je moeder, sufkop! Bemoei je met je eigen zaken!' Hij houdt me op afstand door het pistool op me te richten. Ik barst uit m'n vel, spurt brullend op de twee onverlaten af. De jongen met het pistool schrikt en rent voor me uit. Al rennend draait hij zich om en leegt zijn wapen in de richting van mijn gezicht. Ik probeer de jongen het pistool uit handen te rukken, er ontstaat een handgemeen. De jongen blijft schieten tot het magazijn leeg is. Zijn kameraad heeft intussen het deksel van een vuinisbak losgewrikt en valt me daarmee, het ding hoog boven zijn bakkes geheven, aan van opzij. Het deksel landt bovenop m'n schedel. Mijn gezicht raakt besmeurd met vuilnis en bloed. Er klinkt een roep en fluitsignaal, waarop van alle zijden Arabische jongeren toesnellen. Drie, zes, twaalft, twintig… een aantal valt op mij aan, trapt en mept en duwt. Mariecke gilt vanachter een auto. Anica, mijn vrouw, gooit haar GSM stuk in het gezicht van een van de straatvechters. De Turkse dame van de nachtwinkel slaat het tafereel verstard van schrik gade. 'Doe wat!'roept Anica. 'Bel de politie! Een ambulance!' De vrouw verroert zich niet. Ze blijft als aan de grond genageld staan. Misschien is ze bang voor repercussies van de straatschoffies, die alle avonden op het Breughelplein om de hoek rondlummelen en verzamelen blazen. Het hek is van de dam. Ze hebben het vertier waarop ze gehoopt hadden, de Arabiertjes. 'Mort a Bush!'wordt er geroepen om de gemoederen nog wat extra op te poken; of om een rechtvaardiging te geven voor… ja ze weten zelf ook niet voor wat. Ze snellen twee kameraden te hulp die mot heeft; de reden zal hun een ziel zijn. Wie aan hun kameraden komt, die komt aan hen. De hyena's vallen van achter aan, teckelen en schoppen me. Ik krabbel overeind, deel in het wildeweg wat klappen uit, maar roep bovenal zo luid mogelijk en dol van redeloze woede, de woorden die ik ooit een man hoorde schreeuwen op het perron van het station in Den Bosch waar vier hooligans een bezoekende supperter van FC Utrecht in elkaar aan het trappen waren: 'zijn jullie nou mensen?'De man was de enige die tegen de blinde terreur van de hooligans in het geweer durfde te komen. Ook zelf had ik me destijds bang en lamlendig afzijdig gehouden. De kreet van de man had gewerkt: de hooligans staakten hun laffe getrap en gebeuk en de Utrechtenaar maakte zich zo snel hij kon uit de voeten. 'Est-ce que vous etes des humains? Les laches! Les laches! De lafaards! Met z'n twintigen tegen een man en twee vrouwen! Lafaards zijn jullie, geen mensen maar onmensen!'Het bloed hing in klodders in m'n haar. Ik strompelde verder, ondersteund door Mariecke en een huilende Anica. Ter hoogte van het plein gingen de verwensingen door, over en weer. Er werd gegooid met blikjes, stenen, een pallet vloog over het dak van een rijdende Mazda. Ik rukte me los uit de greep van de vrouwen, en liep met de pallet hoog boven me geheven in de richting van het donkere plein waarover de meute zich verspreid had, als schimmen terug de duisternis in. Klaar om op ieder gewenst moment weer tevoorschijnt te springen, als chimaeren in het flakkerende toortslicht van de hel. 'Ca deviendra sa mort!'hoorde ik een van hen zeggen. Ik wierp het pallet, maar het kaatste enkele meters voor mijn voeten doelloos op de kasseien. Het duizelde me, ik voelde dat de krachten met iedere seconde verder uit me wegvloeiden. Een van de chimaeren onttrok zich uit de duisternis en stapte recht op me af, zijn gebalde vuist in de aanslag. Hij mikte en raakte me vol op mijn rechteroog. Ik deinsde achteruit, en viel tegen de motorkap van een tot stilstand gekomen wagen op straat. De chauffeur achter het stuur toeterde langdurig. Aan alle kanten stroomden mensen toe. De straatformatie blies de aftocht, in afwachting van de politie die allicht zou worden ingeschakeld. 'Mort a Bush!'klonk opnieuw vanuit de duistere galerieën die grensden aan het plein. Het leger had zijn slag geslagen, blies de aftocht voor er versterking arriveerde. Mariecke begeleidde me naar mijn appartement, waar ik zelf de hulpdiensten verwittigde. Bloed aan de telefoon. 'Je moet naar het ziekenhuis', concludeerde mijn gaste bezorgd. 'Ze komen', zei ik met een vreemde kalmte, terwijl ik mijn identiteitspapieren bijeen raapte. Met steeds lomer wordende benen daalde ik van de trap af, en liet me zakken tegen het traliehek bij de voordeur – dat kledingzaak Michiels tegen mogelijke diefstal moest beschermen. De rest heb ik van horen zeggen. De ambulance reed voor, ik werd op een brancard geladen, naar het Sint Pietersziekenhuis gebracht dat aan het andere einde van nog steeds dezelfde Hoogstraat was gelegen. Doktoren haalden daar met fijn priegelgereedschap 'drie loodkogeltjes en een bloemblaadje'uit twee afzonderlijke hoofdwonden; neurologen stelden een schedelbreuk vast. Twee politie-inspecteurs wachtten beleefd op de gang tot de ingreep gedaan was, alvorens het proces verbaal op te maken van het gebeurde. Het hoofdeind van het operatiebed zat onder de spetters. Mijn haar stonk behalve naar geronnen bloed ook naar bedorven vlees. Tonijn uit blik. Mariecke vroeg of ze foto's mocht nemen van de loodkogeltjes die uit de wonde waren verwijderd. De arts vloekte bij het verrichten van de hechtingen. Ik verontschuldigde me voor mijn lange haar. Ik voelde geen pijn, had zelfs geen last van mijn wonden. 'Zullen we nog naar dat vampierenbal in de slachthallen van Cureghem?'vroeg ik, niet eens als grapje. Mariecke riep boos dat ze terug naar Nederland zou gaan, nu meteen. Van huiswaarts keren, besmuikt en gelaten, kon voor mijzelf geen sprake zijn. Het hospitaal diende te voorkomen dat de wonde bovenop de schedelbreuk zou gaan ontsteken, en daarom moest ik 'aan de baxter'. Intraveneuze toediening van antibiotica opgelost in aquadesinfect en een ionisatievloeistof bestaande uit calciumchloride, 270 mg. Ik beland op de zevende verdieping, afdeling 73, in hospitaalkamer nummer zeven. Er is tv, een toilet, twee wastafels, een tafeltje, luie stoelen, twee ziekenhuisbedden met electrisch verstelmechaniek. Ik vraag of ik de tv aan mag zetten, de verwikkelingen rond de oorlog in Irak mag volgen. De verpleegster zegt: 'ik vrees van niet, menier. Slaap nu maar 's efkes. Allee, ik stop u in. Tot zevves…'

Anica neemt verslagen afscheid van me. Ze is bang, zegt ze, om nog langs dat Breughelplein met de Arabische straatbrigade te lopen. Uitgerekend vanavond, voor we gingen dineren, had ze in Club Havana (gelegen aan het plein) geïnformeerd naar een baan als serveerster… Ik probeer haar gerust te stellen. We waren gewoon op het verkeerde moment op de verkeerde plek. Het was geen gerichte aanval tegen ons persoonlijk. Ze werd kwaad dat ik op de jongen met de luchtbuks ben toegelopen.

'Het is vreemd', zegt Chris van Camp van www.kingkong.be als ze enkele dagen later op ziekenbezoek komt, en een fles Don Perrier Champagne meebrengt. 'Twee weken geleden trad je nog op in de Vooruit, op die benefiet tegen de oorlog. Nu word je beschoten door een stelletje Arabieren dat scandeert "Bush moet dood!"' Er is geen klaarheid in de werkelijkheid, geen zin in redeloosheid. Moet ik boos zijn op Bush, die te stupide is om te begrijpen hoeveel haat hij wereldwijd zaait met zijn strijd in Irak? Of het verveelde uitschot wreken dat met een windbuks in de rondte schiet op straat, op jacht naar een trofee voor de zaterdagavond?

De volgende dag voel ik me solidair met de gewonden die omzwachteld liggen in de hostpitaals van Irak. 'Vrijheid is God's geschenk aan de mensheid', hoor ik Bush in een tv-programma zeggen. Hij bedoelt te zeggen: de Pax Americana is een zegen voor de Irakezen. De tv gaat uit. Ik maak van de gelegenheid gebruik om Elementaire deeltjes te lezen van Michel Houellebecq, en voel sympathie voor de stelling die uit het werk van hoofdpersoon Michel Djerzinski voortvloeide: dat de mensheid beter maar kon verdwijnen. Dat was beter voor de wereld, de natuur, en zeker voor de mensheid zelf. Dona eis pax aeternam. Amen.

Woensdag 2 april 2003

© Serge van Duijnhoven

terug naar boven


© Serge van Duijnhoven/Rottend Staal Online 2003. Auteursrecht berust bij de auteur op basis van de Auteurswet 1912. Er mag niets uit deze website worden overgenomen, opgeslagen op media ter verspreiding onder derden, gepubliceerd of anderszins verveelvuldigd zonder uitdrukkelijke, voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteurs. Deze pagina is onderdeel van het dagblad voor poëzie Rottend Staal Online.