Louis Th. Lehmann

recensies 1997

terug naar beginpagina

terug naar recensies-overzicht

 

Vrij Nederland, 4-1-1997 (Vluchtige steden (en zo))
De Morgen
, 9-1-1997 (Vluchtige steden (en zo))
Trouw
, 17-1-1997 (Vluchtige steden (en zo))
Het Parool
, 7-2-1997 (Vluchtige steden (en zo))
Friesch Dagblad, 15-2-1997 (Vluchtige steden (en zo))
Trouw, 7-4-1997 (Nacht van de Poëzie)
Volkskrant, 7-4-1997 (Nacht van de Poëzie)
Het Parool, 7-4-1997 (Nacht van de Poëzie)

 

terug naar boven


DOOD AAN DE ARCHITECTEN

Na dertig jaar zwijgen spreekt de dichter L. Th. Lehmann zich weer uit: bovenal tegen de nieuwbouwwoestijnen van onze tijd. Zijn commotie over stedelijk verval is voor een deel ook de maskerade van een opgewekte misantroop.

Op de achterkant van zijn bundel Luxe uit 1966 liet L. Th. Lehmann zich met zijn achterhoofd afbeelden, alsof hij van de lezer wegloopt. Dat leek te kloppen, want in de afgelopen dertig jaar verscheen er van Lehmann geen poëzie meer. Al uit interviews maar ook uit de teksten zelf had men kunnen opmaken dat Lehmann geen overdreven waarde hechtte aan de functie van poëzie en dat hij er voor hetzelfde geld mee zou ophouden. een van zijn gedichten verwoordt het als volgt: 'Gedichten zullen altijd zwakker wezen / dan "marble and the gilded monument"', verwijzend naar een gedicht van Shakespeare waarin het tegendeel wordt beweerd.
De positie van Lehmann in de Nederlandse dichtkunst is niet makkelijk te bepalen. Hij begon in de jaren veertig met een soort poëzie waarin taalvirtuositeit en surrealistisch-absurdistische invloeden aanwijsbaar waren, associeerde zich in de jaren zestig enige tijd met schrijvers rond het tijdschrift 'Barbarber' en hield er toen mee op. Echt bij stromingen, voor wat ze waard zijn, kun je hem niet indelen. Daarvoor lijkt hij te eigenwijs en exclusief. In de loop der, zwijgzame, jaren werd hij steeds meer een soort 'writers writer', iemand die met name door fijnproevers werd genoten en wiens naam nauwelijks meer in de literaire discussie voorkwam, behalve dan vanwege zijn uitspraak 'Gij zult niet bloemlezen'.
En dan nu opeens die bundel Vluchtige steden (en zo). een typische Lehmann-titel, ben ik geneigd te zeggen, met dat nonchalante 'en zo', dat al in eerdere gedichten optrad, zoals 'De zin van het leven en zo'. Al te ernstig moet je het ook allemaal weer niet nemen.
Het is opmerkelijk dat Lehmann zijn poëzie juist inzet tegen de moderne versies van Shakespeares marmeren monumenten, die hem volgens eerdere gedachten wel zullen overleven: contra de moderne architectuur, de verschrikkingen der stadsvernieuwing. Dat geeft al haast aan dat het wel een vergeefs schelden zal zijn, wel kwaad maar ook met het besef dat er niet geluisterd zal worden. In het gedicht 'Rotterdam/Gephyrismos' geeft hij de positie van dichters te midden van zogeheten architecten en stadsplanners als volgt weer: 'Dichters worden gevangen en vermoord, / Maar planners, architecten? Nooit gehoord.'
éven opmerkelijk is het dat Lehmann in deze gedichten goeddeels terugkeert naar zijn vroegere poëziepraktijken; het zijn niet de vrije verzen uit de Barbarber-periode, maar de strenggevormde, maar met evenzeer klassieke als soms kolderieke inhoud gevulde sonnetten. Er zit bij alle welgemeende boosheid ook een nog steeds speels element in deze poëzie, iets van een taalkick, het plezier in de eigen opwinding. Dat lijkt me heel karakteristiek voor deze dichter: geen onbeheerste woede-uitbarstingen maar een geserreerde, puntige afrekening.
Over de berichtgeving in deze gedichten kun je eigenlijk kort zijn. Lehmann kan zich niet vinden in de nieuwbouwwoestijnen van onze tijd, of die nu in Rotterdam, Utrecht of Barcelona staan. Over het verdwenen Rotterdamse station Delftse poort bijvoorbeeld: 'Haar omtrek, nu in staal, is okergeel / niet treinrookzwart, en men kijkt er doorheen / naar woekerhoogbouw, ziet geen enkel deel // meer van contouren van haar vroeg're stad. / Dat zij, als 't Delftse bootje, toch verdween, / lag meer op 't planners- dan op 't oorlogspad', of , aangaande Utrecht: 'Rondom de Dom is inzicht nog te keur, / in hoeken treft de oude vorm en kleur. / En van een halfwrak pand, misschien gekraakt // hangt een touw uit de dakgoot tot het raakt / de handgeschreven boodschap naast de deur: / Dit is Pien's bel, Johan heeft hem gemaakt.'
Uit die voorbeelden blijkt al dat Lehmann een wonderlijk beknopt soort Nederlands schrijft, vaak zonder lidwoorden en met constructies die nu eens aan het Latijn en dan weer aan knittelverzen doen denken. Mooi of soepel is het niet en dat wil het ook niet zijn, integendeel: het is tegendraads, een beetje anti-poëzie zo nu en dan: 'Gesloopt is al de Magdalena kerk, / waarvan het schip ooit op een schip leek, 't zij dan / ondersteboven, als om te doorsnijden / het door de aardedraaiing snelle zwerk.' Ook treft de voorkeur voor spellingen als 'guitaar' en 'photo's' en de soms vreemde woordknoedels die Lehmann bedenkt, zoals het superlatief 'volumineusste' of de samenstelling 'nieuwsbladlichtcourant'. Het is die afwisseling van gezochtheid en pure poëzie die Lehmanns gedichten bij alle vormvastheid tóch onvoorspelbaar maken. Bijvoorbeeld in het gedicht 'Venetië', dat eindigt met een prachtig beeld van een ouderwetse gondel: 'Terwijl de gondel, achterop geraakt / als adel, maar geringe rimpels maakt.' Het zou me niet verbazen dat bij een taalvirtuoos  als Lehmann het woord 'rimpels' niet allee naar het water verwijst maar ook naar de ouderdom want dit is niet alleen poëzie van virtuoos vertoon maar ze zit ook vol haken, ogen en valstrikken.
(Rob Schouten, Vrij Nederland, 4-1-1997)

terug naar boven


BEELDRIJM

We hadden het over rijm. Om even te recapituleren: het rijm geeft een mooie auditiefheid mee aan het gedicht, waardoor het samen met de lezer mee gaat luisteren naar wat het wil zeggen. Het is geen inzicht dat er vooraf was en dat je dan maar eens opschrijft. Dat doe je in dagboek. Het is iets vaags, en dat wil iets met woorden, en via de rijmen kun je dat mee zien ontstaan. Want rijmen zijn woorden waar je naartoe moet. Met een beetje goede wil kun je dat dan betekenis noemen.
Moet een gedicht rijmen? Dat bepaalt het gedicht zelf wel, je hebt daar als dichter verder niet zoveel over te zeggen. Met name een eerste regel bepaalt dat. In mijn notitieboekje staat de regel: 'Zee is breed als een prachtige openingszin'. ik wil al gedichtenlang en bundelslang de breedheid van de zee in taal uitvinden, maar het vervolg van deze regel hoeft niet te rijmen., daar moeten alleen veel brede regels op volgen. Ik vind in datzelfde notitieblokje ook een regel van twintig jaar geleden terug: 'O twintig zijn, verliefd, en nog van niemand houden'. Daar moet op gerijmd worde. Hoe komt het dat ik dat weet? Dat weet ik niet.

Het rijm kan een gedicht op sleeptouw nemen., het wou ergens naartoe, maar de rijmklanken nemen het met zich mee naar een heel andere bestemming. of blijven ermee onderweg. Maar dat zijn uitzonderingen. een strakke dichter weet hoe snel hij na die eerste rijmklank bij de tweede moet uitkomen. De term 'rijmdwang' is misleidend: hij slaat op stoplappen, of op al te flagrante rijmen, of op oogrijmen in de trant van de oudste dochter Isabel / sloeg men dood met een gritsel.' De echte rijmdwang, voor een goede dichter, is dat hij wel bijzonder gauw bij zijn rijmwoord moet arriveren. de echte rijmdwang zit 'm in de hele zin die naar het rijm toe leidt. Natuurlijk zijn er rijmvondsten:

Het is stil op het erf. Ssst.
De pauw ademt zijn gemiauw in. Herfst.


(Dat was er een van Karel Jonckheere.) Maar een beetje behendige dichter rijmt niet op herfst, maar op najaar. Hij ziet dat rijmwoord al voor zich: klaar, waar, staar. Hij heeft tien lettergrepen om tot daar te komen. De echte rijmdwang zit 'm in de dwang om een zin in vijf jamben te krijgen, naar dat rijmwoord dat al min of meer vaststond. Dat veroorzaakt soms korzeligheid, en aforistische bondigheid, en die is dikwijls niet ongeestig. Vluchtige steden (en zo) van L. Th. Lehmann heeft daar mooie voorbeelden van. Het is op zich al een merkwaardig boekje omdat Lehmann vooral bekend geworden is om zijn zwijgen. Zijn eerste bundels werden op veel lof onthaald, onder anderen door Simon Vestdijk, maar de laatste dertig jaar heeft hij daar niks meer aan toegevoegd. Hij weigerde consequent opname in bloemlezingen. (Zijn bekendste regel is de regel 'gij zult niet bloemlezen''.) Ook was hij me sympathiek vanwege een uitspraak op een receptie waar een of andere hoge militair, horende dat Lehmann dichter was, zei: oh, dat is interessant, en of meneer Lehmann dan eens zo'n gedichtje wou voorlezen. waarop Lehmann zei: ja, als meneer de kolonel dan eerst een kanon afschiet.

En nu dus, na dertig jaar niks, toch een nieuwe dichtbundel. Het is geen grote poëzie, het is sympathiek en verstechnisch hoogbekwaam gescheld op de moderne architectuur en op de stedenafbraak, in Rotterdam maar ook in Brussel. Maar we hadden het over het rijm. Een mooi voorbeeld van rijmdwang en hoe die zich vooral afspeelt binnen de regels die naar zo'n rijm toe werken, is een gedicht over het pausbezoek aan Nederland:

PAUSpauze, please; the show must not go on!
Genoeg reactionnaire demagogen!
Hoewel ze niet meer zo geweldig ogen
als Mussolini, toen hij pas begon.

Graag ziet de paus geboren leven stampen
in worstmachines: India, de Sahel
Brazilië. Hij zegent: baart u snel
naar nog meer honger en erger rampen.


Er volgen nog twee terzinen, maar ik bedoel de regel: 'Hij zegent: baart u snel.'
In een gedicht aan de nieuwe burgemeester van Amsterdam schrijft Lehmann:

                Zwijg, zit stil; 't zit goed.
Er is toch geld, tourisme, industrie,
en hoerdom, dat het huwelijk behoedt.


Ook hier is de laatste regel zo buitengewoon kort en krachtig, ook wel omdat hij rijmt, maar vooral omdat er maar tien lettergrepen, respectievelijk vijf jamben voor voor beschikbaar waren. Het is die beperking die dwingt tot een krasse formulering.

Misschien moet ik het rijm in de poëzie langs een omweg verdedigen: de mooiste fotoboeken zijn dikwijls per beeldrijm samengesteld. Ook de fotografie heeft het rijm ontdekt. Het boek Jean-Loup Siëff 1950-1990 is een schoolvoorbeeld. Wervelkolom van een vrouw naast wervelkolom van een eindeloze duinenrug. Twee keer rillen. Of dat boek van David Bailey, If we shadows. Dat is zo puur beeldrijmend ontworpen, dat ik me afvraag of ik de foto's één voor één wel zo geweldig zou vinden. Ik kan het me niet meer afvragen, ik heb ze alleen beeldrijmend gezien, een smoelwerk van Walter Matthau met op de tegenoverstaande bladzijde een weggezakt stenen muurtje; een foto van Anita Pallenburg, lachend ex-Jagger-liefje, naast een foto van een lachend geraamte; een foto van de gekwelde ziener Joseph Beuys naast een gedoornenkroonde Christus. Zo rijmt ook dit fotoboek betekenis bij elkaar. Ik moet toegeven dat zo'n fotorijm me soms meer overtuigt dan een woordrijm. Maar wat er gebeurt is hetzelfde.
Ik wilde eindigen met het mooiste rijm van het afgelopen jaar. In mijn WC hangt een reclamefoto van Triumph-bh's. De foto toont een foto-finish, waarop de winnares dank zij haar Triumph-bh met een borstlengte wint. Triumph-bh's heten niet zomaar zoals ze heten: ze sponsorden de Britse ploeg voor de Olympische Spelen. De slogan luidt: 'Sometimes your bra can make the difference.' Dat bleek toekomstvoorspellend: op de Olympische Spelen was een foto-finish nodig om uit te maken dat niet Merlene Ottey, maar wel Gail Devers de honderd meter gewonnen had. Ottey claimde de zege, bewerende dat zij met haar borst het eerst door het lint gegaan was. Uiteindelijk zei de jury dat het niet om de borst ging, maar om de romp. Gail Devers  had met haar rechterschouder een honderste van een seconde eerder aangetikt dan Ottey met haar rechtertiet. Maar met een wonderbra had Ottey gewonnen.

Het rijm is troostend. Iets herkent zich in iets anders en is daardoor minder alleen. Twee foto's verwijzen naar elkaar. Een gebeurtenis herkent zich in een andere gebeurtenis en lijkt daardoor aan betekenis te winnen. Het is zoiets als in een grote massa volk ineens een vriendin tegenkomen. Het is zoals zo'n vriendin me ooit zei: 'Het heelal wordt er een beetje gezelliger door.'
L. Th. Lehmann, Vluchtige steden (en zo), Meulenhoff, Amsterdam, 598 frank.
(Herman de Coninck, De Morgen, 9-1-1997)   

 

terug naar boven


STRIJD TUSSEN WOEDE EN WEEMOED OM VERLOREN JEUGDDECOR
L. Th. Lehmann: Vluchtige steden (en zo). Meulenhoff, Amsterdam; 48 blz. - ƒ 29,90

Wie verwachtte ooit nog een nieuwe bundel van L. Th. Lehmann? Na Luxe uit 1996 werd er op poëtisch vlak immers niets meer van hem vernoemen. Dertig jaar stilte! Hoevelen kennen zijn poëzie eigenlijk nog?

Lehmann heeft publicaties in bloemlezingen altijd principieel geweigerd en zijn bundels zijn zelfs antiquarisch nauwelijks meer verkrijgbaar. daardoor, maar ook door de eigenzinnige, bij niet één trend aansluitende inslag van zijn poëzie, is zijn werk inmiddels in de vergetelheid geraakt.
Ten onrechte. Want hoe jeugdig-virtuoos kwam hij kort voor de oorlog niet binnen met regels als: 'Al kan ik mij soms zwaar bezinnen, / het avontuur van vuur en dood, o / ik ken het best, daar raast het binnen / op een vuurrode brandweerauto'. Zijn nonchalante brille, speelsheid en nonconformisme maakten indertijd grote indruk. Vestdijk sprak van een 'literair wonderkind'.
In de jaren '40-'41 publiceerde Lehmann drie bundels, waaronder een met de fraaie titel Schrijlings op de horizon. Daarna stokte de productie. In 1948 verscheen nog een bundel in de trant van zijn jeugdwerk, pas in 1955 gevolgd door Het echolood waarin de traditionele versvorm heeft plaatsgemaakt voor het vers libre. In de jaren zestig verschenen nog drie bundels en vervolgens brak als gezegd het grote zwijgen aan.
En nu is er van de inmiddels 76-jarige Lehmann opens een nieuwe bundel Vluchtige steden (en zo) verschenen. Het is een merkwaardige sensatie de uit zijn as herrrezen dichter in nieuwe verzen (merendeels sonnetten) aan het werk te zien. De sonnetvorm herinnert aan zijn jeugdwerk, de prozaïsche praattoon aan zijn latere bundels. De grondhouding daarentegen is die van zijn hele oeuvre: geestig, kritisch en erudiet, vaak wat bezig en toch beschaafd, illusieloos maar met stijl.
In de eerste helft van de bundel haalt Lehmann fel uit naar de bouwkundige onttakeling van steden als Amsterdam, Rotterdam en Barcelona. Door 'bouwers'-furie en 'slooptuig' zijn ze verworden tot steenwoestijnen vol 'woekerhoogbouw' en 'glazen builenpest'. Het beruchte bombardement van Rotterdam wordt met een mengeling van cynisme en ironie gekenschetst als: 'dat vroege startschot voor een vrolijk slopen'. Zo lag de sloop van het voormalige station Delftse Poort in die stad 'meer op 't planners-dan op 't oorlogspad'.
Woede en weemoed om het verloren jeugddecor strijden vaak om de voorrang. Lehmann is op z'n best wanner hij enigszins van zijn pad afdwaalt en onverwacht op een ontroerend of bizar detail stuit. In het sextet van 'Utrecht' bijvoorbeeld:

  Rondom de Dom is inzicht nog te keur,
  in hoeken treft de oude vorm en kleur.
  En van een halfwrak pand, misschien gekraakt

  hangt een touw uit de dakgoot tot het raakt
  de handgeschreven boodschap naast de deur:
  Dit is Pien's bel, Johan heeft hem gemaakt.

Niet steeds staat de stad centraal. 'Man Ray-tentoonstelling in Rotterdam' is bijvoorbeeld een prachtig gedicht over de eigen kwetsbaarheid. In 'Gravesiad in New Orleans' (geschreven in het Engels) gaat het minder om de genoemde stad dan om de tegenhanger van Robert Graves' muzische concept van The White Goddess: 'The great Black Goddess Jazz'. 
De tweede helft van de bundel (de afdeling van '(En zo)''bevat mengelwerk, zoals een gedicht 'Apologie voor de televisie' (!), een ironisch maar scherp anti-religieus gedicht dat begint met 'Paus-pauze, please' en een 'In memoriam Melina Mercouri'. Gezag, zeker ook militair gezag (zich hullend achter 'enge tonton macoute zonnebrillen') wordt in deze poëzie steeds met wantrouwen bejegend. Een bezoek aan een Amerikaanse onderzeeër mondt dan ook uit in een tirade tegen de 'held': 'te bot voor angst, verlekkerd op geweld'. Het is een visie die we ook uit zijn vroegere werk al wel kennen.
Mooi en ook al uit eerder werk bekend is het Roald Dahl-achtige venijn waarmee Lehmann de kinderwereld, tegen veel pedagogische prietpraat in, de plaats geeft die haar toekomt. Neem het volgende sonnet, dat de zoetgevooisde visie van volwassenen op het kind met jazzy swing hekelt en ontmythologiseert:

DIE KINDERSZENEN. Enfantines! Al
hun componisten waren de verkeerde,
schreven voor ouders en gecontroleerde
kind'ren, het ideaal dat tonen zal

heel goed men 't zacht robotje programmeerde,
speelgoed, mars, zieke poppen, kinderbal;
denkend in pianissimo vooral,
om 't niet te horen wanneer het studeerde.

Neen, luide marsen, later bigband swing,
was het wat eens een kinderziel beving,
sindsdien werd 't menige nieuwe vorm van pop.

Zo luid als muren koper vroeger waren,
zijn nu versterkte orgels en gitaren,
en 't slagwerk bleef, bedoeld voor d'ouderkop.

Geen voer voor Schumann-liefhebbers, maar wel een dwars, geestig en toch ook kwetsbaar gedicht dat de jeugd met meer respect en waarachtigheid tegemoet treedt dan menige brave opvoeder van een 'zacht robotje' vermag op te brengen. Vluchtige steden (en zo) is niet Lehmanns beste maar wel zijn meest welkome bundel. De dichter is er nu tenminste weer. Jarenlang wilde hij niets meer van de poëzie weten. Dat hij nu toch tot de publicatie van een nieuwe bundel is overgegaan beschouw ik als een klein en vooral aangenaam wonder, want hij is een dichter naar mijn hart. En nu maar hopen dat zijn nieuwe uitgever hem ook nog weet te bewegen tot de uitgave van zijn Verzamelde gedichten, iets wat Lehmann naar ik meen altijd bewust heeft tegengehouden. Zijn oudere werk is nog even puntig als voorheen en het huidige, ontzuilde klimaat is voor een Einzel-gänger als Lehmann ongetwijfeld gunstig.  
(Peter de Boer, Trouw, 17-1-1997)

terug naar boven


YOKO ONO LIJKT ME EEN TOFFE MEID
Nieuwe poëzie van L.Th. Lehmann


L.TH. LEHMANN: VLUCHTIGE STEDEN (EN ZO), MEULENHOFF, fl. 29,90

Tegendraads, geestig, vluchtig blijven en tegelijkertijd, nukkig, beheerst onbeheerst, chaotisch, rommelig, vormvast, intellectueel, speels, eigen, onsentimenteel, gevoelig, to the point, of juist omslachtig, een enkele fantastische one-liner - 'Een doofpot hoort bij 't eervol ambtsgareel / en wordt, te heet, naar boven doorgegeven' - virtuoos, maar ook gemankeerd, hobbelig, ruim en beperkt. vooral ook vitaal. Louis Theodorus Lehmann.
Debuteerde op 19-jarige leeftijd in het tijdschrift 'Werk'. Werkte later mee aan 'Barbarber'. Publiceerde relatief weinig. Studeerde rechten en archeologie. Promoveerde in 1995 tot doctor in de letteren en was toen 75 jaar oud. L.Th. Lehmann speelt piano, gitaar en zingt meeslepend met een stem die je maar zelden hoort. (Alsof hij een sigaar en een oude schoen heeft ingeslikt. en misschien is dat ook zo.) Kortom, hij is zeer begaafd, maar knettergek. Lehmann en ik treden soms op in het radioprogrammma De Avonden van de VPRO. Ik heb dan altijd bewondering voor deze hoffelijke opa. Hij is een komisch, lyrisch en zeer levendig talent.
Onlangs verscheen zijn dichtbundel Vluchtige steden (en zo). Het motto van deze bundel is een regel van Baudelaire: 'De vorm van de stad verandert sneller, helaas! dan het hart van de sterveling.'Tja, stadsvernieuwing dus. De gemeente doet maar wat, dat wist Baudelaire ook al, denk ik. L.Th. Lehmann windt zich erover op. (Onlangs hoorde ik iemand in de tram zeggen: 'Die Stopera ziet eruit als een bonbondoos.' Het was Lehmann niet, maar het had hem kunnen zijn.)
Nu kun je je in gedichten wel over dingen opwinden, maar dat is niet genoeg. In de poëzie gaat het vooral om de formele kant van de taal - hoe zeg ik iets, of hoe zeg ik 'hoe' - en de opgewonden L.Th. Lehmann beheerst die formele kant zeer goed. Ik citeer uit het sonnet 'Aan een nieuwe burgemeester':

Mijnheer, die hier de puinhoop komt aanvaarden,
van wat eens Amsterdam was in de tijd,
dat 't mooier was, maar minder in geldswaarde,
spreek niet van zware taak of van beleid.


Dit gedicht wordt afgesloten met de volgende regels:

Orde wilt U, hoop op een rechter, die wellustig briesend buiten 't wetboek gaat!
U hebt politie die graag harder slaat.


Uit het gedicht blijkt dat Amsterdam de laatste jaren in geldswaarde is toegenomen: 'Er is toch geld, tourisme, industrie,' en dan volgt weer een mooie one-liner: 'en hoerendom, dat het een huwelijk behoedt.' Het is een talig sterk gedicht ('een onderwereld die braaf autorijdt') dat je niet snel vergeet. Of dit scheldsonnet klassiek zal worden, zoals op de flaptekst van de bundel staat, zal de tijd moeten leren.
Maar het mooiste gedicht vond ik het laatste, dat 'Paren' heet. ik citeer het helemaal:

Majnun en Laila, Chosrau en Shirin,
Romeo en Juliet, Paul en Virginie,
nu John en Yoko, ook een tragedie;
een slecht gemaakte, als je steeds zult zien

wanner je er bovenop zit met je neus.
Het vroege sterven, het oneindig scheiden
op een andere manier, niet simpel lijden
maakt liefde roem. Het is geen goede keus

voor wie dan ook, de grote liefde leidt
tot heel veel kwaad, al zingt men nog zo goed
erover. Happy end duurt maar een leven.

Yoko Ono lijkt mij een toffe meid,
al is er nogal op haar afgegeven.
Maar wie ben ik; ik heb haar nooit ontmoet.


Dit is nu een typisch Lehmann-gedicht: eigenlijk heel gek en onvoorspelbaar in veel opzichten. Ik zou nog een aantal dramatische paren kunnen toevoegen aan dit vers die echter toch niet beroemd zijn geworden. Ik bedoel: John Lennon was al wereldberoemd toen hij werd vermoord en Romeo en Juliet zijn dat geworden door de grote toneelschrijver en dichter S. Als je in Amsterdam-Oost met je grote liefde flink in de puree terechtkomt en het oneindig scheiden begint, maakt dat je nog niet tot een volksheld. Bovendien geloof ik (nog) niet dat grote liefde tot heel veel kwaad leidt.
Maar goed, L. Th. Lehmann denkt dat dus wel en misschien weet hij het beter dan ik. Want de vorm van het leven verandert sneller, helaas! dan het hart van de sterveling. Het hart blijft vasthouden aan degene van wie je ooit veel hebt gehouden. En misschien heeft de dichter Lehmann ooit zijn grote liefde verloren.
(Rogi Wieg, Het Parool, 7-2-1997)

terug naar boven


OVER SCHILDERIJEN EN STEDEN

Met de dichter L. Th. Lehmann is iets merkwaardigs aan de hand. Hij werd geboren in 1920 en publiceerde vanaf zijn negentiende regelmatig dichtbundels. Als ik het goed geteld heb negen bundels. Na de bundel Luxe uit 1966 zweeg hij. Maar nu, ruim dertig jaar na dato, verscheen er toch nog een bundel: Vluchtige steden (en zo). Voor het grootste deel sonnetten. De titel geeft al aan dat hij vooral over steden gaat. Lehmann is als archeoloog geïnteresseerd in cultuurveranderingen. In zijn lange leven is hij toeschouwer geweest bij tal van onomkeerbare zogenaamde stadsvernieuwingen in binnen- en buitenland en hij heeft zich daar nogal aan geërgerd. Over Rotterdam dicht hij:

  Duur planners speelgoed, laatste pronkjuweel
  voor financiers, die ons in korte tijd
  de nieuwe crisis brachten door hun vlijt
  in 't houden eigen, nemen ander's deel.


Velen krijgen er bij hem van langs, met name burgemeesters. Ook Van Thijn en Patijn van Amsterdam. Onder hen, zo werd verteld, zou het beter gaan. Echter:

  Wat vertelt onze hoop beroepshopers?
  Komen gaan plannetjes
  voor meer tyrannetjes
  en een nog veel groter veelvoud van slopers.


Een nieuwe burgemeester spreekt Lehmann als volgt toe:

  Mijnheer, die hier de puinhoop komt aanvaarden,
  van wat eens Amsterdam was in de tijd,
  dat 't mooier was, maar minder in geldswaarde,
  spreek niet van zware taak of van beleid.


Ook Lehmann dicht over, zoals ik het hiervoor [in een recensie van de bundel Lief Model van Lenze L. Bouwers] aangaf, 'onderwerpen van buiten'. Hoewel die woede van hem natuurlijk, hoe gerechtvaardigd ook, uiterst subjectief is.
Ook buitenlandse steden krijgen in deze bundel en beurt, zoals Brussel, Barcelona, Liverpool, Venetië, New Orleans en Buenos Aires. Meestal heel raak, in een soort prozaïsche praattoon, in woede, ironie en ook humor. Hij slooft zich uit in het vinden van termen om lucht te geven aan zijn gevoelens. Zo spreekt hij van 'woekerhoogbouw', 'liever Damslapers dan Amsterdamslopers', 'mannen met oligarchennamen'. Over Utrecht heet het:

  'n Aquarium vol fritenwalm verving
  waardige huizen en wat horizon.


En over de Cote d'Azur:

  Eerst de gezondheid, toen het bijna naakt
  deed zich steeds groter horden zuidwaarts haasten.


En zo

Het zal de lezer zijn opgevallen, dat de titel niet alleen spreekt van steden, maar daar tussen haakjes 'en zo' op laat volgen. Dat duidt erop dat ook nog een aantal andere onderwerpen aan de orde komt. Verschillende 'in memoriams', ook een paar gedichten in het Engels. Zelfs schrijft hij over de veranderende muzikale smaak van jongeren:

  Zo luid als muren koper vroeger waren,
  zijn nu versterkte orgels en gitaren,
  en 't slagwerk bleef, bedoeld voor d'ouderkop.


Het zijn meestal rake en geestige gedichten, waarbij de dichter, hoe kan het anders, af en toe overdrijft, en bij zijn zoeken naar formuleringen een enkele keer wel eens in gedrochten belandt.
L. Th. Lehmann Vluchtige steden (en zo) (Uitgave Meulenhoff.) Prijs fl 29,90.
(K. de Jong Ozn., Friesch Dagblad, 15-2-1997)



 

terug naar boven


NIEMAND WIL NAAR HUIS TOE
Vooral oude garde dichters laat zeventiende Nacht van de Poëzie leven

(...) Zorgde Sontrop in de herfst van zijn leven nog voor het broodnodige literaire engagement, de 77-jarige Louis Lehmann stal de show met een alternatieve rap. Lehmann had, voor hij vorig jaar opnieuw debuteerde met de bundel Vluchtige steden (en zo), meer dan dertig jaar gezwegen, maar op het podium was daar niets van te merken. Begeleid door zelf gecomponeerde raspende en ploppende muziek verliet hij het katheder, veerde even stijfjes als swingend door de knieën en raspte: 'Tssjjk tok / tafeltje tik tom bom! / dingen vallen in de keuken om.' Het rijmende, maar onbegrijpelijke refrein deed de hele zaal twee keer uit volle borst mee: 'Maak het maar! / Bebabbel maar!'  
Over het succes van zijn act wilde Lehmann na afloop geen vragen beantwoorden, tenzij er 200 gulden betaald zou worden voor een gesprek. 'Ik timmer aan de weg', verklaarde Lehmann. Maar waar houden een paar regels op en begint een gesprek? 'Als u begint met betalen. Goedenavond!' Zo ging de Nacht van de Poëzie toch nog swingend en surrealistisch ten onder en nam iedereen na de laatste dichter met moeite afscheid. In gedachten hoorden zij nog de regels van Nobelprijswinnares Wislawa Szymborska, die de jonge Vlaamse Jo Govaerts met haar breekbaar accent had voorgedragen:
Nog even blijven / niet naar huis gaan / naar huis gaan / willen alleen de gevangenen.
(Onno Bloem, Trouw, 7-4-1997)

terug naar boven


MAAK HET, MAAK HET MAAR BEBABBELBAAR
Nacht van de Poëzie: Louis Lehmann rapt en dicht en Judith Herzberg wacht op een taxi


(...) Voorbij 23.00 uur kon er opnieuw worden gejubeld. Louis Th. Lehmann (1920) had een rap ingestudeerd. door de luidspreker kwamen de ritmische geluidjes die hij thuis had ingezongen. daar deinde het lenige dichterslijf op, terwijl hij allen meekreeg met de stokregel 'Maak het maar, maak het maar, maak het maar bebabbelbaar', een woordvondst waar rap-koning Def P. jaloers op kan zijn.
Lehmanns succes was even schrikken voor Gerrit Kouwenaar, die had gedacht geinig te openen met een light-verse proeve om van te rillen. Het kwam weer goed toen hij overstapte op verzen uit De tijd staat open, die bundel als een kraakheldere dag in een donkere wereld. Na afloop moest Kouwenaar voor een bezoeker Val, bom signeren, zijn novelle uit 1956. Het exemplaar was ongeschonden. Geamuseerd tekende hij, alsof de tijd 41 jaar open stond en dit zijn jongste publikatie was. (...)
(Arjan Peters, de Volkskrant, 7-4-1997) 

 

terug naar boven



KOEKEPAN PINGPONG, KOPJE KRAK!

Piet Piryns, één van de samenstellers en presentatoren van de 17e Nacht van de POëzie, probeerde er zaterdagavond in zijn welkomstwoord niet verbeten bij te kijken, maar er moest duidelijk iets worden rechtgezet. Op verongelijkte toon citeerde hij Ronald Giphart, die beschreef hoe 'onze generatie' elk jaar weer naar Vredenburg trekt, terwijl iedereen weet dat het saai zal worden, en dat ook elk jaar weer bevestigd krijgt. Dat was natuurlijk niet zo, moeten de samenstellers gedacht hebben, maar dit jaar helemaal niet: 22 dichters met poëzie voor 'mensen van zeven tot zevenenzeventig', en om drie uur naar huis.
Eerst even een paar dingen die well hetzelfde bleven. Zoals elk jaar was er een boeken- en uitgeversmarktje - waar zich voornamelijk illustere namen als Joany en Kurrk presenteren -, de koude en warme hapjes waren weer volop verkrijgbaar, de drankjes werden met fiches betaald. En de 'Entr'acts' waren als altijd buitengewoon beschaafd: een verrassend mooie flamenco-uitvoering van Isabel Bayon, violist Rudolf Koelman speelde Paganini, Mathilde Santing deed een moppie jazz, er was een ingetogen circusact, en Frans Poptie oogstte camp-succes met zijn Swing Special Kwintet (met Eddy 'Zonnig Madeira' Christiani op slaggitaar).
Tegen het eind van het programma kon het publiek Op de woelige baren meezingen met het Amsterdams Havenkoor.
En dat publiek was er uiteraard ook weer. Tegen beter weten in of niet, de 2400 plaatsen waren ruim tevoren uitverkocht en zoals elk jaar heerste er in de zaal van Vredenburg een gewijde, bijna religieuze sfeer. Eerbiedig keek men op naar de futuristische kansel van de dichters en wachtte tot het vlees woord werd.
Dat duurde trouwens wel even. De eerste vier sprekers kregen weliswaar een rustig, soms aarzelend applaus, maar toch was de eerste dichter die echt grote bijval kreeg één van de meest verrassende keuzes van de nacht. Frans Pointl - die zich sinds zijn optreden bij Adriaan van Dis 'een kruising tussen Dik Trom en Jos Brink' voelt, en zich daar ook naar gedraagt - las onder luid gelach verzen voor over de Volksgaarkeuken en 'Mûhloen'.
Direct na deze comic relief stond Judith Herzberg op het podium. En hoewel de winnares van de vijftigste P.C. Hooftprijs normaal hesproken niet erg dol is op publieke optredens, was haar voordracht om bij half tien al het hoogtepunt van de Nacht. Mooie, schijnbaar terloopse poëzie met regels als 'modern verdriet met toegang voor onbevoegden'. Met haar heel eigen blik weet Herzberg zelfs het wachten op de tramhalte om te vormen tot een humorvol gedicht over 'allerdaagse' gedachten en 'het objectief juiste moment om een taxi te nemen'. de anders zo terughoudende dichteres schoot er - aangestoken door het publiek - zelf ook om ij de lach, om even later te constateren dat ze was dat ze was vergeten op haar klokje te kijken. (...)
[Hagar] Peeters leek geprogrammeerd omwille van de discussie waar men ook in Vredenburg blijkbaar niet omheen wilde rond de vraag: kunnen poëzie en rap samen gaan? begeleid door Afrikaans en Arabisch aandoende samples droeg ze haar ritmische teksten voor, terwijl ze aarzelend met haar heupen wiegde en na afloop van elk 'nummer'een hand ophief om aan te geven dat er geklapt mocht worden.
Peeters nam het applaus charmant in ontvangst, maar toch werd haar bijdrage ruim overtroffen door de eerder op de avond uitgevoerde Minirap ter overweging van de immer vitale Louis Th. Lehmann (1920):

Tafeltje tiktak, klokje bom!
Singen in de keuken vallen om.
Koekepan pingpong, kopje krak!
Uit door de voordeur, binnen door het dak.

Maak het maar, maak het maar,
maak het maar bebabbelbaar.

Zevenenzeventig jaar en een absolute topattractie - dat kan dus ook.
(Dirk-Jan Arensman, Het Parool, 7-4-1997)
  

 

 

terug naar boven