Prov. Overijss. &Zwolse Courant, 23-1-1965 (Over
Lehmanns oeuvre en Tussen
Medemblik en Hippollytushoef)
terug naar boven
GEEN ROMAN, GEEN NOVELLE MAAR EEN EIGEN GENRE
L. Th. Lehmann: voor alles dichter
Tussen Medenblik en Hippolytushoef: koortsdroom Tussen
Medenblik en Hippolytushoef (Uitgeverij De Bezige Bij):
een roman? Een lange novelle? Ik zou geneigd zijn om te
zeggen: geen van beide, een eigen genre van een eigenzinnige
prozaschrijver en dichter, - van L. Th. Lehmann. Vóór
alles een dichter, ook als hij proza schrijft. Onlangs werd
zijn bundel Who's who in Whatland bekroond met de Jan
Campertprijs, terecht: zo'n eenling verdient dubbel en dwars
ergens domicilie te hebben. Lehmann: ik moet even
vijfentwintig jaar terugdenken. Een voorlopig debuut in het
jongerentijdschrift 'Werk' - hij was toen zeventien. Een
entrée in de 'literatuur' met de Vrije Bladen-cahiers Dag-
en nachtlawaai en Subjectieve reportage,
meteorisch, voorlijk, 'nieuw': een poëzie van beeldtaal,
een avantgardisme op z'n eentje. 'Studentikoos' nog, maar
vooral virtuoos. Meer dan dat: 'hard, beheerst en gespierd',
schreef Marsman, 'wetend door welke machten zijn
bestaan wordt bedreigd'.
Beeld geeft toon aan
Vestdijk oordeelde, dat 'hier van het verblindend
eclecticisme de limiet der originaliteit nadert' (het
kosmisch expressionisme van Marsman, het satyrische realisme
van het Forum-anecdotisme, het cynisme en exotisme van
Slauerhoff). In het contemporaine vlak geen onjuiste
karakteristieken, - maar te weinig vooruitziend (Want
de elementen van een a-traditionele poëzie waren kennelijk
aanwezig, maar achteraf heeft men makkelijk praten) voor wat
na 1945 moest komen, wilde er nog iets komen in de
Nederlandse dichtwereld.
Tussen 1940 en 1947 gedichten in een Helikon-nummer (Schrijlings
op de horizon), daartussenin omtrekkende bewegingen: het
clandestiene Verbreken onder het mom van S. Colmar,
een Rubayat-vertaling van de Kemal Isma'ili door de
onderduiker Martin Holme. Onder andere. In de jaren
1947/1948 dan de Verzamelde Gedichten (een
consolidatie: is dit het einde?) en Gedichten, waarin
enkele, die de mogelijkheden van vroeger werk toespitsten,
'sprongbereid' maakten voor de flitsende beeldkortsluiting
in Het echolood (1955) - nog wat 'ondergronds' - en
dan in Een steen voor Hermes (1962) en in Who's
who in Whatland (1963), openlijk.
Lehmann dicht op z'n openlijkst. Hij schrijft het tegendeel
van autonome poëzie. Zijn gedicht heeft geen voorgevel, men
kan zo bij hem op tafel kijken, het gedicht zién gebeuren,
zijn verbeelding de beelden zién vangen en transformeren.
Hijzelf komt steeds door de achterdeur binnen, van een
andere kant dan die een vorige strofe doet verwachten. Hij
laat zich zich niet dresseren door een obligate strofenbouw,
hij springt niet over de experimentele stok, hij laat zich
niet verleiden door het één-richtingsverkeer van de
associatieve ezelsbruggetjes. Speelt hij met zijn
woordspelingen, zijn beeldkoppelingen, zijn bliksemsnelle
overgangen van het komische naar het ironische, satirische,
parodistische, potsierlijke, bittere, wantrouwende,
verlangende? Ja en neen.
Lokvogels
Het gaat niemand aan of een auteur melancholisch is, het
komt er alleen op aan wat hij met dat 'levensgevoel' doet.
Lehmann doet er veel mee: hij ziét zichzelf zien, stelt de
lens van zijn waarneming (naar binnen èn naar buiten
gericht) in op 'vlakbij', zodat het kwasi-doodgewone
werkelijk ongewoon wordt (hetgeen het is). Hij zet in zijn
poëzie zijn beelden als lokvogels uit: wie weet wat er
daardoor komt aanvliegen om de leegte te dichten. vaak zijn
er bij hem wondervogels op til., met een sombere, angstige
roep, eenzaam in de eenzaamheid.
Zijn gedichten, zijn totems en taboes - er moeten veel veel
kinderherinneringen (dat wil zeggen: levensrealiteiten for
now and ever) in worden bezworen. Daarom badineert hij, als
het even kan. Ook badinage is een image.
Kinderherinneringen: veel van 'niet-mogen', veel van
'moeten': zwerven, wind, afscheid, tochtige straten,
substituut - waar in wiens land staat een huis waar men
wonen kan? Who's who in whatland?
Verfrissend
Lehmann dicht zich, dicht ons, een domicilie, hij dicht zijn
verlangen een 'ontmoeting' toe: hij is op zoek naar
verstandhouding, al wil het verstand nauwelijks geloven in
die houding. Maar tóch! Als Baudelaire 'son coeur mis à
nu' schrijft, is er nog altijd iets gekleeds aan. Niet aldus
bij L. Th. Lehmann. Hij schrijft zo rechtstreeks dat het
indirect gezegd lijkt, zodat men veel van de litteratuur,
veel van eigen lees-dressuur moet vergeten om - wat
verfrissend is dat trouwens - Lehmann in 'whatland' (zeg :
niemandsland of ergens-land) te ontmoeten of met hem een
avond en nacht door te brengen op een kruispunt tussen
Medemblik en Hippolytushoef, in de (fantasie-)kop van
Noord-Holland.
Schrijvend over Lehmanns gedichten had ik tegelijk zijn
jongste boek Tussen Medemblik en Hippolytushoef op het oog.
Allicht. Er zijn proza-elementen in Lehmanns poëzie, er is
poëzie in Lehmanns proza: twee stokhanteringen op één
viool. Ook in dit koortsverhaal geeft het beeld de toon aan,
diè van spitsroeden lopen van het wachten in de doolhof der
onmogelijkheden, alias van troosteloosheid, van
schijnontmoetingen, rakelings langs het menselijk vlak, maar
onvermijdelijk ernaast, behalve in de slot-episode, die ook
niet meer dan een 'episode' zal kunnen zijn in dit leven van
een jonge student.
Verkouden
Hij is verkouden, deze studiosis, die niet toevallig Everard
Schulphorn heet en als Lehmanns subject-object dient. Hij is
ziek, heeft koorts, ligt in bed en kan zich - lichtelijk
aangeschoten door de temperatuursverhoging - zonder
bewustzijnszwaarte buiten de rangorde van de tijd, de
topografie van de gebeurtenissen en de verstandelijke
classificatie van de gevoelswaarden begeven. Hier, in
verkouden staat, is Everard Schulphoorn wat hij is, ever
hard and heart (dit laatste meer dan men denkt, maar diep in
zijn schulp). Hij staat innerlijk op om door zijn
herinneringen te dwalen, van beeld tot beeld. Hij kan
toespitsen, weglaten, aanvullen, suggereren, nadrukkelijk
zijn. Hij kan tussen de beelden in (een enkele maal) een
vervelende leegte laten (critici moeten ook hun kans
hebben). 'Toneel', schrijft hij, 'dat was de lucht voor zijn
raam. Men kon er alles in opvoeren.' Lezers van Who's who
weten waar hij is: 'Dat 't bestaan leeg is geloof ik graag,
/ ik kijk om mij heen, 't hok waar ik woon / is leeg
inderdaad'. Geen stoffage, geen schilderijen, geen kleed,
geen vrouw. 'Waarom niet? Ik sta ook voor een raadsel, maar
sta nog steeds.'
Herinnering
Hier ligt hij dan, Everard Schulphorn. er staat hem een
gravure voor de geest van een Franse graveur (later blijkt
het Abraham van Diepenbeeck te zijn), die Castor en Pollux
voorstelde, 'rijdend langs de hemel, op paarden'. Dat
stimuleert zijn herinnering. Hij gaat door zijn
studentenstad, zoekend naar een kans om zichzelf te
ontsteken aan wat voorbij en toch geen 'verleden' is. er moet
iets vergeten worden (Nancy die naar Indonesië
eclipseerde), er moet iets ontmoet worden - in de soos, maar
daar is het niet; Jaap Grebbe, mede-student, is het ook niet
(al zit daar een oorlogsherinnering aan vast, zoals aan
zoveel), de lollende jongere-jaars in het WC-portaal zijn
het evenmin en in de manége is het ook vergeefs zoeken,
behalve misschien bij het paard.
Zo staan wij dan weer onder de blote hemel (Everard duidt
terecht zichzelf beurtelings aan als hij, ik, wij, Everard,
onze held) - onder de avondlijke regen- en stormhemel van
lege straten en stegen, en van de potdichte gevels. We
kunnen, op zoek naar menselijke verstandhouding, contact
zoeken met Hélène, wier Canadees (het is kort na de
oorlog) overzees is, en de dubbele moraal van toekomstige en
gearriveerde heren tot eerlijkheid vereenvoudigen. Dat lukt
Everard, dwars door zijn gehavende jeugdherinneringen heen.
Zo ontkomt Everard dan een halve etmaal lang aan zijn
dakloosheid. Hij is samen met Hélène, in het voorbijgaan,
maar goéd. Het is het moment waar het spel van de
'koortsdroom' naartoe drong.
Zo kan men óók over menselijke intimiteiten schrijven (dit
aan het adres van de alombekende alkovisten), maar alleen
als men als Lehmann al een kwart eeuw weet dat men nooit kan
weten. En natuurlijk, als men Lehmann is, die steeds weer
heelhuids over een creatieve lapsus heenspringt. En waar
blijven nu Medemblik en Hippolytushoef? In een kinderliedje:
'al wie met ons mee wil gaan, die moet onze manieren
verstaan'. Ik houd van Lehmanns manieren. Ze zijn geen
maniertje, maar Lehmann zelf.
(Carel J.E. Dinaux, Prov. Overijss. &Zwolse Courant,
23-1-1965)
terug naar boven
terug naar boven
|