Louis Th. Lehmann

recensies 1955

terug naar beginpagina

terug naar recensies-overzicht

 

NRC?, 1955? (De pauwenhoedster en Het echolood)
Het Parool?, 2-7-1955 (Briseïs en De pauwenhoedster)

 

terug naar boven


 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

(-)

De nu 36-jarige L. Th. Lehmann was vóór de oorlog de jongste dichter van de toenmalige Nederlandse letterkunde, een poëtisch wonderkind, wiens puberteitsverzen een grote indruk maakten. in 1939 publiceerde hij voor het eerst in het jongerentijdschrift 'Werk', spoedig daarna verschenen er twee bundels van hem, Subjectieve Reportage en Dag- en nachtlawaai en enige jaren geleden zagen zelfs zijn Verzamelde Gedichten het licht, een opmerkelijke uitgave voor iemand, die nog geen veertig is. Heel lang heeft hij niets van zich laten horen, totdat dit jaar zijn opmerkelijke roman De Pauwenhoester hem van een geheel nieuwe kant deed leren kennen.

Over zijn vroeger werk is Lehmann niet meer tevreden. 'Ik zou graag gepubliceerd willen hebben, dat dit allemaal vooroorlogse rommel is, ook al is het na de oorlog verschenen.' Tijdens de oorlog heeft Lehmann ook geschreven.

Hij heeft een ilegale gedichtenbundel Het Verbreken gepubliceerd en een vertaling uit het Perzisch in het Engels gemaakt van elf kwatrijnen van Kemal Isma'ili, een bewonderenswaardig staaltje van taalkundig aanpassingsvermogen.

'Ik heb verder in de oorlog niet veel gedaan, ik heb 'm zo'n beetje uitgezeten en toen ik ziek was tijdens de hongerwinter de hele Shakespeare gelezen. Daarna ben ik rechten in leiden gaan studeren en dat heb ik ook afgemaakt, in de hoop er een broodwinning uit te halen, maar dat is toch min of meer  mislukt. Wel heb ik een tijdje bij een groot commercieel concern gewerkt, maar dit beviel me niet en ik besloot een nieuwe studierichting te kiezen. Nu studeer ik dan archeologie te Amsterdam. Er is vrij veel verschil tussen deze studie en mijn vorige. In Leiden was ik student en in Amsterdam studeer ik.'

Lehmann heeft zich niet geheel afzijdig gehouden van de literatuur in de studeer- en werkperiode, die zijn vroegere van zijn huidige letterkundige werkzaamheid scheidt. Hij heeft steeds litteraire critieken geschreven in bladen als 'Libertinage', Litterair Paspoort' en 'Podium'.

Dit jaar is dan zijn roman De Pauwenhoedster verschenen. Het boek was een grote verrassing voor de kleine groep belangstellenden in de grensgebieden van de Nederlandse letterkunde. Het is een speels, geestig boek, vol absurde situaties en merkwaardige verwikkelingen, geschreven in een ironische verbaasde trant die weldadig aandeed bij de hijgende ernst van het romanklimaat onzer huidige jongeren. De hoofdpersoon heet Paolo Spuibeljaat en ook de nevenpersonages zijn bekleed met zeer uitzonderlijke namen.
Lehmann heeft over dat korte romannetje vijf jaar gedaan. Hij kon moeilijk aangeven wat hij ermee heeft bedoeld of wat de aanleiding ertoe is geweest. Maar dat heeft hij gemeen met de meeste romanschrijvers.

'Ik heb zomaar eens geprobeerd een roman te schrijven. Wel zitten er veel persoonlijke grapjes in. Ik heb een afspraak gemaakt met een bevriend schrijver om personen van elkaar te gebruiken. we hebben besloten dat enige personen elkaar zouden ontmoeten, die ook in de roman van die andere schrijver zouden voorkomen. Die andere roman is echter nooit afgemaakt. Jammer, want het eerste hoofdstuk was bijzonder gezelig. Het enige wat ik mij bij voorbaat heb voorgenomen is de hoofdpersoon rijk te maken en ik wou hem geen litteraire ambities laten hebben, want dat komt al; zo veel voor.'

Het is of een hernieuwde creativiteit na vele jaren in Lehmann is losgebarsten. Onlangs is weer een kleine verzenbundel Het Echolood, van hem verschenen. 'Hierin staan de gedichten, die ik na de oorlog geschreven heb. Het is de eerste keer dat ze in boekvorm verschijnen. Het zijn er maar weinig. Het boekje bevat niet meer dan vijfentwintig gedichten.'

Het zijn verzen, die in techniek en uitdrukkingswijze enigszins doen denken aan het werk van de vertegenwoordigers der nieuwste stroming in de Nederlandse poëzie. Lehmann is er zich echter niet van bewust dat de zogenaamde experimentelen invloed op hem hebben uitgeoefend. 'Ik geloof het eigenlijk niet. de zin om niet meer op rijm te schrijven kreeg ik in de hongerwinter.'

(Manus van Loghum, N.R.C. of Algemeen Handelsblad, vermoedelijk 1955)

terug naar boven


BALDADIG VERHAAL EN GESLAAGDE PERSIFLAGE
Persoonlijke projectie van nihilistisch levensgevoel
De Pauwenhoedster van L. Th. Lehmann


Toen Th. L. Lehmann in 1940 in een tweetal bundels de gedichten uitgaf, die hij vóór zijn twintigste verjaardag geschreven had, werd hij algemeen beschouwt als een literair wonderkind. Het was een kwalificatie die hem tot een kortstondig modeverschijnsel maakte, zoals na de oorlog Aafjes een tijdlang in de mode was en daarna Hans Lodeizen en nu Lucebert.

Het is een betreurenswaardig soort vergoding van de actualiteit, die het inzicht op de werkelijke verdiensten van deze dichters belemmert. De literatuur-historici, die het vorig jaar de literaire platenatlas Honderd schrijvers van onze eeuw samenstelden (waarin er heel wat meer dan honderd werden opgenomen) begingen zelfs de enormiteit L. Th. Lehmann in het geheel niet te vermelden.
En toch zijn er sinds die eerste, vooroorlogse explosie van zijn dichterschap nog drie andere bundels van hem verschenen en werden in 1947 zijn Verzamelde Gedichten gepubliceerd. Toch publiceerde hij in 1949 in het tijdschrift 'Libertinage' een merkwaardig en hoogst oorspronkelijk toneelstuk 'Briseïs', dat niet alleen door de toneeldirecties, maar door al die instanties, die de Nederlandse toneelschrijfkunst aan het organiseren zijn, totaal over het hoofd werd gezien.

Nu is Lehmann, naar mijn overtuiging, op grond van deze publicaties niet alleen een van de sterkste talenten van zijn generatie, hij is er ook een van de meest kenmerkende van. Hij vertoont de landerigheid en de onlust, die tot het levensgevoel van zo velen zijn gaan behoren, in een bijzonder nuchtere en heldere vorm, terwijl hij zich bovendien onderscheidt door een poëtische bezetenheid, die allerlei vormen van lyriek binnen zijn bereik brengt.
In het drama 'Briseïs' combineert hij een prozaïsche alledaagsheid (er is misschien te veel sprake van 'kerels' en 'meiden') met elegische fragmenten van een aangrijpend karakter. Dat de cynische spotter Thersites in deze moderne versie van de Trojaanse oorlog een belangrijke rol speelt is even kenmerkend voor deze schrijver als zijn originele kijk op Helena die zich als een legende en op Achilles die zich als een vrouw ontpopt.

L. Th. Lehmann heeft nu in zijn onlangs verschenen prozaverhaal De pauwenhoester (G.A. van Oorschot, ƒ 6,90) zijn originaliteit wederom bevestigd. Dit is een ongewoon, een baldadig verhaal, waarin de logica heerst van een droomfantasie en de geestigheid van de onlust. Er is alleen voor mijn gevoel hier en daar een geforceerdheid in, die afbreuk doet aan de lichtvoetigheid van de stijl.
De namen van de personages maken ionmiddellijk duidelijk, dat de mensen hier in een lachspiegel zijn bekeken: Paolo Spuibeljaat, Columbine Broblifioul, Dybrechje Zuivelcnuyp en Conchita Augurkchenmann zijn enkele voorbeelden van een systeem dat opzettelijk bizar en onhumoristisch is. Als de schrijver opmerkt: 'Znym werd aangeschoten door iemand van zijn ambassade... en Paolo door de drank', zou men kunnen denken, dat men  met een grapje van Hans Martin te doen heeft. Inderdaad heeft Lehmanns humor soms iets van 'Malle gevallen', maar tegelijkertijd heeft dit verhaal persiflerende elementen, die het in de buurt brengen van Voltaire's Candide.

Grotesk en poëtisch

Het uitgangspunt van De pauwenhoedster is grotesk en poëtisch. De hoofdpersoon, Paolo Spuibeljaat, is oorspronkelijk een verfijnde asceet, die een marmeren vloer in zijn fraaie landhuis laat afstoffen door er een kudde witte pauwen overheen te drijven. De voor dit werk aangestelde pauwenhoedsters zijn echter allerminst de etherische wezens die bij deze functie passen. Het meisje dat hem het meeste belang inboezemt, Columbine, heeft een practische en platvloerse mentaliteit. Op zijn welgemeende en genereuze toenaderingspogingen antwoordt zij met achterdocht en gemeenplaatsen.
Dat is in het algemeen Lehmanns werkwijze: hij volgt het romantische cliché halverwege en keert het om. Dit boek is een persiflage op allerlei soorten geijkte literatuur, maar vooral op de keukenmeidenroman. Als een dame aan Paolo onthult: 'Ik ben je moeder', werpt hij zich niet in haar armen, maar slaat hij op de vlucht. Alle reacties van de hoofdpersoon zijn tegendraads en vaneen omgekeerd snobisme, dat een snobisme in het kwadraat is. Maar men krijgt de indruk dat hiermee uitdrukking wordt gegeven aan een aan een klimaat dat voor de schrijver het natuurlijke is. Lehmann heeft, lijkt het, geëxperimenteerd met de aesthetiek en met een aristocratisch levensgevoel. Hij is er door ontgoocheld zonder er geheel mee te kunnen afrekenen. De pauwenhoedster is zijn revanche, die een ongewilde verheerlijking nog insluit, op die ontgoocheling.
Paolo Spuibeljaat staat tussen de plebejische Columbine en de patricische Bettina Deid, met wie hij, bij wijze van spreken, verloofd is sinds zijn kindertijd. Columbine komt voort uit zijn poëtische vondst van de pauwen; Bettina is het resultaat van zakelijke overwegingen betreffende een mariage de raison. Verder is er een geheime clausule in het testament van Paolo's vader, die hem bijzijn meerderjarigheid bekend wordt en hem de familietraditie onthult, dat de stamhouders van het geslacht steeds bastaarden zijn, d.w.z. andere moeders hebben dan de wettige echtgenoten van de vaders.
Deze openbaring doet hem dus de mogelijkheid aan de hand om in gehoorzaamheid aan de traditie Bettina en Columbine te combineren, maar als de moeder van Bettina zijn eigen moeder blijkt te zijn, vlucht hij hals over kop naar een ver land dat men, naar de beschrijving, in Spaans-Amerika moet situeren.

Onlust

Daar komt Paolo weer tegenover twee meisjes te staan: Complicacion en Exception Scaber. Hij doodt iemand in een duel, hij heeft allerlei mogelijkheden tot avonturen met deze meisjes, maar zijn landerigheid en zijn onlust doen hem er telkens van afzien. Hij beschouwt alle moeilijkheden als 'gezeur', waar hij niet tegen kan. 'Sommigen mochten het spannend vinden door cordons van chaperonnes heen te breken, hij vond het maar een taaie bezigheid.' Dat is de stemming die aan de overigens goed vertelde Zuidamerikaanse escapades ten grondslag ligt. Op reis is alles hetzelfde als thuis. Paolo is verveeld en vermoeid. 'Hij had nog nooit een landschap als dit gezien en hij had niet het gevoel dat hij iets nieuws zag.'
Als hij weer thuis is, blijkt niet Bettina die een vondeling is, maar Columbine een zuster van hem te zijn. En omdat hij vindt dat zij evenveel recht heeft op het landgoed als hij en er beter van profiteren zal, schenkt hij het haar. Hij gaat zelf ergens alleen op kamers wonen en de pauwenhoedster 'deed spoedig een goed huwelijk en daar zij weinig intelligentie en veel plooibaarheid bezat, was zij na enige jaren een zeer populaire gastvrouw voor de nette families van het hele land'.
Wat dit boek zijn charme geeft, is de onverschillige vlotheid ervan. Het projecteert een overtuigend beeld van een nihilistische gezindheid met een volkomen persoonlijke signatuur. Het is geaffecteerd, maar het is niet pretentieus, omdat de affectatie een rechtmatige verovering lijkt. het is ironisch en zot en het heeft een deftigheid, die half gemeend is en half geparodieerd. Het is vol onderdrukte melancholie. En het is absoluut zonder 'gezeur'.
(H.A. Gomperts, Het Parool?, 2-7-1955)     

terug naar boven