NIEUWE ROTTERDAMSCHE COURANT,
1939
|
|
Louis Th. Lehmann in 1939,
gefotografeerd door Emiel van Moerkerken.
© Bruno van Moerkerken |
|
terug naar boven
(-) Een geschreven portret
kan onmogelijk objectief zijn, zelfs al tracht men nog zoo
koel en scherp mogelijk waar te nemen. Daarom verdienen de
volgende karakteristieken slechts 'momentopnamen' te heeten;
mijn mening kan nog vele malen veranderen en ook de
beschreven figuren; zelfs al zijn ze nu misschien zooals ik
ze zie, kunnen ze zich met den dag wijzigen. Voor een
'momentopname' zou men vele dichters kunnen kiezen - hoeveel
treft men er al niet aan in den literairen almanak 'In
Aanbouw'? - het spreekt echter vanzelf dat mijn keuze geheel
subjectief is, omdat men allicht de figuren kiest, aan wie
men zich het meest verwant voelt. Verwantschap met het werk
niet altijd in de eerste plaats, omdat men bij den omgang
soms meer mogelijkheden en genie opmerkt, dan zich reeds in
den arbeid hebben geopenbaard.
L. Th. Lehmann is de allerjongste en tegelijk een van de
talentrijkste dichters die wij bezitten. 'Werk' heeft in het
januari-nummer voor het eerst gedichten van hem opgenomen
met zorg door de redactie uit een meetkundeschrift gepuurd,
want aan een afzonderlijk cahier voor poëzie had lehmann
nooit gedacht. Later heeft hij in allerlei tijdschriften
gepubliceerd en binnenkort zal A.A.M. Stols te Rijswijk, de
beschermer van de jonge dichters in Nederland, een eersten
bundel van hem uitgeven. Toch is het niet onmogelijk dat
Lehmann plots uitgeschreven zal zijn; er is evenzeer een
behoorlijke kans dat hij spoedig Slauerhoff zal evenaren, in
talent zoowel als in humeur.
Door bemiddeling van een H.B.S.-er kreeg ik vorig jaar
toevallig een schrift in handen van den jongen
Overschieënaar, waarin de poëzie stond welke geschikt
bleek om bladzijden van 'Werk' en 'Groot-Nederland' te
vullen. Zoowel Greshoff als Vestdijk toonden zich
geestdriftig. Een paar weken later ontmoette ik Lehmann in
een café te Rotterdam. Een net café, dat zeer
opgeschrokken werd door zijn luide stem, die alle ruimte
vervulde en plotseling aan het discreet gemompel van de
gasten een einde maakte. Zijn stem is niet alleen luid, maar
ook slepend, vochtig. Dit heeft slechts één voordeel:
zonder een merkbare overgang kan hij ineens een gedicht
voordragen. Met zijn heldere waterblauwe oogen kijkt hij de
tegenover hem zittende nauwelijks aan, verlegen met zijn
handen spelende. Wanneer hij loopt neemt hij lange stappen,
waarbij een van zijn schouders met een ruk naar voren wordt
gegooid. Eenige aandacht voor wat de ander zegt toont hij
gewoonlijk niet. Toch kan hij nu en dan een scherp en juist
oordeel geven. Men noemt hem soms een geboren aansteller,
hij lijkt mij eerder een consequente tegenspreker, wat
onhebbelijk en aardig kan zijn. Hem een persoonlijkheid te
noemen ware overdreven, hij is een chaos met veel donker
geborrel en plotseling klankrijke geluiden en sierlijke
vergezichten.
Een van zijn best geslaagde en meest persoonlijke gedichten
is 'Bekentenis'.
Van aard zó ongeschikt triomf te vieren,
Dat nederlaag een sport geworden is,
Verbluf ik de bourgeois met mijn manieren;
Ik weet dat dit een laatste toevlucht is.
Ik ben mij welbewust van veel gemis,
Maar daarop hoef ik mij niet blind te staren;
Het air van man, die niet begrepen is,
Is 't heerlijk recht der onberekenbaren
Want wat belet de dwaas die toe moet kijken,
Te zeggen, dat hij een toeschouwer is;
De vis op 't droge noemt zich hoogtoerist.
Men kan in deze houding veel bereiken,
Mits men de kunst kent recht vooruit te kijken,
Niet ziende hoeveel grond verloren is.
Werk; Januarinummer
Adriaan van der Veen, Nieuwe Rotterdamsche Courant, 1939)
terug naar boven
|